Chords for BLØF - Scheveningse Tram (Gala van het Nederlandse Lied, 1999)

[Bb] _ _ _ Een zwaar liedje van Wim Zonneveld over een mooi geel tramwetje.
_ _ _ _ _ [A] _
_ _ _ _ _ _ [Dm] _ _
_ [A] _ _ _ _ _ _ [D] _
_ _ _ [A] _ _ _ _ _
[D] _ _ _ _ [A] _ _ _ _
[Dm] _ _ _ [Am] _ [A] _ _ [Dm] _ [G] _
[C] _ _ _ [F] _ _ [E] _ _ _
[Dm] _ [E] _ _ _ _ _ _ [A] _
[Dm] _ _ _ _ [A] _ _ _ [Dm] _
_ _ _ _ [D] _ _ [C] _ _
_ [A] _ [Dm] _ _ _ [A] _ _ _
_ [Dm] _ _ [G] _ _ _ [Bb] _ _
[C] _ [F] _ _ _ _ _ _ _
_ Onverwacht, het jongen van een jaar of [Dm] acht.
Voel me rijk [G] en hou van hem, _ _ [C] _
die feestelijke [F] gele tram.
_ _ Daar rijdt hij haastig voor zijn doel, de stad uit onder wui en [Dm] groen.
En ik stel me [G] ongeduldig voor, _ _ [Gm] dat [C] ik ver weg de Zee aan hoor,
als [D] we de Parkstraat in [Gm] gaan draaien.
_ [Bbm] _ [Eb] Maar bij de [Am] Frankenslag begint [D] er toch pas echt een [Db] frisse wind,
[C] over de hoofden heen [F] te waaien.
_ _ _ _ _ [Dm] Nu krijgt de wagen [A] vleugels en ik weet dat ik er bijna [Dm] ben,
[Gm] omdat de motor [D] hoog gaat zingen.
_ [C] _ [Dm] _
En dan rijdt hij [A] het zeeplein op, met al zijn vlaggetjes [Dm] in top.
De zomertram van [Bb] _ Scheveningen.
_ [F] _ _
_ _ _ _ _ Mijn vader heeft een wandelstok, mijn moeder draagt een witte [Dm] rok.
En [F] het ezeltje [G] waarop ik rijd, _ _ [C] is [Gm] aardig [F] en heent alle tijd.
_ Tussen de planken van de pier, zit er bij elke stap een [Dm] kier,
waardoor je, of [G] je wilt of niet, _ [Gm] _ _ [C] beneden je de golven ziet,
die [D] groen en woest elkaar [Gm] _ begraven.
[Bbm] _
[Eb] Een man met baard knipt [Am] mijn portret, [Cm] een [D] zwart en krullend [Db] silhouet.
Een [C] schuit gaat fluiten [Bb] naar [F] de haven. _ _
_ [Bb] En langs _ [C] het tuinpad van [Am] een vaart, _ _ _
_ [Bb] _ [C] de [F] hoge bomen staan. _
[Bb] Ik was een [Am] kind en kon niet weten,
_ [Bb] _
[D] dat het voorgoed [Fm] voorbij zou [Bb] gaan.
_ [F] _
_ _ _ [Dm] _ Het strand maakt [A] vrolijk licht en blij, de dag gaat veel te vlug [Dm] voorbij,
in flitsen [D] en in schitteringen.
_ _ _ [Dm] En al die tijd [A] in het hemelsblauw, wacht in de verd [Dm] boven trouw,
de zomertrem van [Bb] _
Scheveningen.
[C] _ [F] _ _ _ _ _ _
_ Ik zit weer op het glimmend hout, de richelvloer ligt vol met [Dm] goud,
van het laatste [G] afgeschudde zout. _
[C] En ik hou mijn schelp [F] in mijn hand. _
_ _ _ Daar rijdt de tram weer naar de stad, maar nu hoeft hij geen haast meer hout.
[Dm] De avond komt, [G] maar het is nog warm.
_ [Gm] _ [C] Mijn vader strukt mijn [Am] moeders arm en ik denk, [D] zo zou het [Gm] moeten _ blijven.
[Bbm] Zo [Eb] met die zeewind [A] in ons haar, zo [D] zondags en zo [Db] bij elkaar,
[C] geluk door niemand [Bb] te [F] _ verdrijven. _ _
_ _ _ [Dm] _ Op een balkon niet [A] ver vandaan, moet nog een [Dm] schepje van me staan,
zo gaat het over [D] al die dingen.
_ _ [Dm] _ Een vader met een [A] wandelsnot, een moeder met een witte rok,
de [G] zomertrem van _
[C] _ [Gm] Scheveningen.
_ _ _ [C] _ _ _ _ _ [N] _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _ _ _