Chords for Het schrijverke
Tempo:
84.75 bpm
Chords used:
Eb
Ab
Bb
F
Gm
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret
Start Jamming...
[Bb]
[Eb] Ook rinkelende, winkelende waterding [Ab] met zwarte [Eb] kabotseken aan.
[Ab] Wat zie ik toch heer, [Eb] nu kopje flink als grijven op het waterke haan.
[Ab] Gij leeft en gij [Gm] roert en gij loopt zo [Fm] snel, al zie ik u nog [Eb] arm nog been.
[Ab] Gij bent en gij [Eb] weet uw weg zo wel, [F] al zie ik u geen ogen [Bb] geen een.
[Eb] Wat waart of wat zijt of wat zult ge [Ab] zijn, verklaar het [Eb] en zeg het mij toe.
[Ab] Wat zijt ge [G] toch [Eb] blinkende knopje fijn, dat neem maar van schrijven zijt moe.
[Bb] [Eb]
Gij loopt over het spiegelend water klaar [Ab] en het water niet [Eb] meer een vroert.
[Ab] Dan of het een [Eb] gladdige windje waard, dat stil over het waterke voert.
[Ab] O schrijverke [Cm] schrijverke zeg het mij dan, met [Bb] twintigen zijt gij [Eb] een meer.
[Ab] En is er geen een [Eb] die het mij zeggen kan, [F] wat schrijft en wat schrijft gij [Bb] zo zeer.
[Eb] Gij schrijft en dan staat in het water niet, [Ab] gij schrijft en het is [Eb] uit en het is weg.
Geen [Ab] christenen weten wat [Eb] dat bedient.
[Bb] O schrijverke zeg het [Eb] me zeg, zijn het visseltjes [Cm] daar ge van schrijven [Ab] niet?
Zijn het kruidetjes daar ge [Eb] van schrijft?
[Cm] Zijn het keikes of [Gm] bladjes of blommetjes zoet?
Of [F] het water waarop dat [Bb] gedrijft?
Zijn het [Ab] vogeltjes kwiet en de klacht gepiept?
[F] Of is het het [Bb] blauwe gebel, [Eb] dat onder en [Ab] boven u blinkt zo diep?
[Bb] Of is het [F] u schrijverke [Bbm] zeg?
[Eb] En het krinkelende winkelende waterding, [Ab] met zwarte kapoten [Eb] kunt aandacht.
[Ab] Het stelde en [Eb] rechtte zijn oorkes flink en bleef daar een stondige stade.
[Ab] Wij schrijven zo [Gm] sprak het al krinkelen af, het geen onze [Eb] meester wel leer.
[Ab] Ons maken [Eb] en leren te schrijven gaf [F] een les niet min nog te [Bb]
meer.
[Eb] Wij schrijven en kunt gij die lessen toch [Ab] niet lezen en [Eb] zijt ge zo bof.
[Ab] Wij schrijven, herschrijven [Eb] en schrijven nog, [Fm] de [Bb] heilige name [Eb] van God.
[F]
[N]
[Eb] Ook rinkelende, winkelende waterding [Ab] met zwarte [Eb] kabotseken aan.
[Ab] Wat zie ik toch heer, [Eb] nu kopje flink als grijven op het waterke haan.
[Ab] Gij leeft en gij [Gm] roert en gij loopt zo [Fm] snel, al zie ik u nog [Eb] arm nog been.
[Ab] Gij bent en gij [Eb] weet uw weg zo wel, [F] al zie ik u geen ogen [Bb] geen een.
[Eb] Wat waart of wat zijt of wat zult ge [Ab] zijn, verklaar het [Eb] en zeg het mij toe.
[Ab] Wat zijt ge [G] toch [Eb] blinkende knopje fijn, dat neem maar van schrijven zijt moe.
[Bb] [Eb]
Gij loopt over het spiegelend water klaar [Ab] en het water niet [Eb] meer een vroert.
[Ab] Dan of het een [Eb] gladdige windje waard, dat stil over het waterke voert.
[Ab] O schrijverke [Cm] schrijverke zeg het mij dan, met [Bb] twintigen zijt gij [Eb] een meer.
[Ab] En is er geen een [Eb] die het mij zeggen kan, [F] wat schrijft en wat schrijft gij [Bb] zo zeer.
[Eb] Gij schrijft en dan staat in het water niet, [Ab] gij schrijft en het is [Eb] uit en het is weg.
Geen [Ab] christenen weten wat [Eb] dat bedient.
[Bb] O schrijverke zeg het [Eb] me zeg, zijn het visseltjes [Cm] daar ge van schrijven [Ab] niet?
Zijn het kruidetjes daar ge [Eb] van schrijft?
[Cm] Zijn het keikes of [Gm] bladjes of blommetjes zoet?
Of [F] het water waarop dat [Bb] gedrijft?
Zijn het [Ab] vogeltjes kwiet en de klacht gepiept?
[F] Of is het het [Bb] blauwe gebel, [Eb] dat onder en [Ab] boven u blinkt zo diep?
[Bb] Of is het [F] u schrijverke [Bbm] zeg?
[Eb] En het krinkelende winkelende waterding, [Ab] met zwarte kapoten [Eb] kunt aandacht.
[Ab] Het stelde en [Eb] rechtte zijn oorkes flink en bleef daar een stondige stade.
[Ab] Wij schrijven zo [Gm] sprak het al krinkelen af, het geen onze [Eb] meester wel leer.
[Ab] Ons maken [Eb] en leren te schrijven gaf [F] een les niet min nog te [Bb]
meer.
[Eb] Wij schrijven en kunt gij die lessen toch [Ab] niet lezen en [Eb] zijt ge zo bof.
[Ab] Wij schrijven, herschrijven [Eb] en schrijven nog, [Fm] de [Bb] heilige name [Eb] van God.
[F]
[N]
Key:
Eb
Ab
Bb
F
Gm
Eb
Ab
Bb
_ _ _ [Bb] _ _ _
_ [Eb] _ _ _ Ook rinkelende, winkelende waterding [Ab] met zwarte [Eb] kabotseken aan.
[Ab] Wat zie ik toch heer, [Eb] nu kopje flink als grijven op het waterke haan.
[Ab] Gij leeft en gij [Gm] roert en gij loopt zo [Fm] snel, al zie ik u nog [Eb] arm nog been.
[Ab] Gij bent en gij [Eb] weet uw weg zo wel, [F] al zie ik u geen ogen [Bb] geen een.
_ [Eb] Wat waart of wat zijt of wat zult ge [Ab] zijn, verklaar het [Eb] en zeg het mij toe.
[Ab] Wat zijt ge [G] toch [Eb] blinkende knopje fijn, dat neem maar van schrijven zijt moe. _ _ _
_ [Bb] _ [Eb] _ _ _ _
_ _ Gij loopt over het spiegelend water klaar [Ab] en het water niet [Eb] meer een vroert.
[Ab] Dan of het een [Eb] gladdige windje waard, dat stil over het waterke voert.
[Ab] O schrijverke [Cm] schrijverke zeg het mij dan, met [Bb] twintigen zijt gij [Eb] een meer.
[Ab] En is er geen een [Eb] die het mij zeggen kan, [F] wat schrijft en wat schrijft gij [Bb] zo zeer.
[Eb] Gij schrijft en dan staat in het water niet, [Ab] gij schrijft en het is [Eb] uit en het is weg.
Geen [Ab] christenen weten wat [Eb] dat bedient.
_ [Bb] O schrijverke zeg het [Eb] me zeg, zijn het visseltjes [Cm] daar ge van schrijven [Ab] niet?
Zijn het kruidetjes daar ge [Eb] van schrijft?
[Cm] Zijn het keikes of [Gm] bladjes of blommetjes zoet?
Of [F] het water waarop dat [Bb] gedrijft?
Zijn het [Ab] vogeltjes kwiet en de klacht gepiept?
[F] Of is het het [Bb] blauwe gebel, [Eb] dat onder en [Ab] boven u blinkt zo diep?
[Bb] Of is het [F] u schrijverke [Bbm] zeg?
_ _ [Eb] En het krinkelende winkelende waterding, [Ab] met zwarte kapoten [Eb] kunt aandacht.
[Ab] Het stelde en [Eb] rechtte zijn oorkes flink en bleef daar een stondige stade.
[Ab] Wij schrijven zo [Gm] sprak het al krinkelen af, het geen onze [Eb] meester wel leer.
[Ab] Ons maken [Eb] en leren te schrijven gaf [F] een les niet min nog te [Bb]
meer.
[Eb] Wij schrijven en kunt gij die lessen toch [Ab] niet lezen en [Eb] zijt ge zo bof.
[Ab] Wij schrijven, herschrijven [Eb] en schrijven nog, [Fm] de [Bb] heilige name [Eb] van God. _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ [F] _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ [N] _ _
_ [Eb] _ _ _ Ook rinkelende, winkelende waterding [Ab] met zwarte [Eb] kabotseken aan.
[Ab] Wat zie ik toch heer, [Eb] nu kopje flink als grijven op het waterke haan.
[Ab] Gij leeft en gij [Gm] roert en gij loopt zo [Fm] snel, al zie ik u nog [Eb] arm nog been.
[Ab] Gij bent en gij [Eb] weet uw weg zo wel, [F] al zie ik u geen ogen [Bb] geen een.
_ [Eb] Wat waart of wat zijt of wat zult ge [Ab] zijn, verklaar het [Eb] en zeg het mij toe.
[Ab] Wat zijt ge [G] toch [Eb] blinkende knopje fijn, dat neem maar van schrijven zijt moe. _ _ _
_ [Bb] _ [Eb] _ _ _ _
_ _ Gij loopt over het spiegelend water klaar [Ab] en het water niet [Eb] meer een vroert.
[Ab] Dan of het een [Eb] gladdige windje waard, dat stil over het waterke voert.
[Ab] O schrijverke [Cm] schrijverke zeg het mij dan, met [Bb] twintigen zijt gij [Eb] een meer.
[Ab] En is er geen een [Eb] die het mij zeggen kan, [F] wat schrijft en wat schrijft gij [Bb] zo zeer.
[Eb] Gij schrijft en dan staat in het water niet, [Ab] gij schrijft en het is [Eb] uit en het is weg.
Geen [Ab] christenen weten wat [Eb] dat bedient.
_ [Bb] O schrijverke zeg het [Eb] me zeg, zijn het visseltjes [Cm] daar ge van schrijven [Ab] niet?
Zijn het kruidetjes daar ge [Eb] van schrijft?
[Cm] Zijn het keikes of [Gm] bladjes of blommetjes zoet?
Of [F] het water waarop dat [Bb] gedrijft?
Zijn het [Ab] vogeltjes kwiet en de klacht gepiept?
[F] Of is het het [Bb] blauwe gebel, [Eb] dat onder en [Ab] boven u blinkt zo diep?
[Bb] Of is het [F] u schrijverke [Bbm] zeg?
_ _ [Eb] En het krinkelende winkelende waterding, [Ab] met zwarte kapoten [Eb] kunt aandacht.
[Ab] Het stelde en [Eb] rechtte zijn oorkes flink en bleef daar een stondige stade.
[Ab] Wij schrijven zo [Gm] sprak het al krinkelen af, het geen onze [Eb] meester wel leer.
[Ab] Ons maken [Eb] en leren te schrijven gaf [F] een les niet min nog te [Bb]
meer.
[Eb] Wij schrijven en kunt gij die lessen toch [Ab] niet lezen en [Eb] zijt ge zo bof.
[Ab] Wij schrijven, herschrijven [Eb] en schrijven nog, [Fm] de [Bb] heilige name [Eb] van God. _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ [F] _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ [N] _ _