Chords for Je Loog Tegen Mij
Tempo:
158.3 bpm
Chords used:
D
E
A
F#m
Bm
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret
Start Jamming...
Toen ik thuis kwam, was [E] jouw deur voor mij op slot.
[D] En je deed of je niets had [A] gehoord.
[F#m] Nu zeg je mijn lief, [E] geen slot was kapot.
[D] Nu zeg je [F#m] kom binnen, [E] loop door.
[D] Maar ik ben nu bang dat [A] ik stoel.
Maar je loog tegen mij, alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik helemaal niet was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] waan kan?
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan.
Toen ik thuis kwam, was [E] er geen brood meer in de kast.
[D] En je zei ik kan niets voor [A] je doen.
[F#m] Ah, nu heb je dan zelfs [E] je ringen verpast.
[D] En kon mij [F#m]
vragen [E] om boel.
Je [D] bent zeker vergeten [A] van toen.
Je loog tegen mij, alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, [Bm] denk je dat je [E] waan kan?
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan.
[D] Oh, je [Dm] bent nu jezelf [A] niet.
Je hebt last van verdriet.
[E] En je zegt dat je toch [A] van me houdt.
[D] Je zegt je [F#m] bent toch [E] nog een vrouw.
[D] Maar je liet me mooi staan [A] in de kast.
Toen ik thuis kwam, was [E] er geen plaat meer in je bed.
[D] En je zei, ach, loop jij uit de bank.
[A]
[F#m] Nu heb je je vriend uit [E] je kamer gezet.
[D] En met je, [F#m] mijn leven [E] is drank.
[D] Maar ik denk dat ik dit keer [A] bedankt, bekijk het bak.
Ah, je loog tegen mij, alsof ik [E] een kind was.
[D] Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] waan kan?
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan.
Je loog tegen mij, alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] waan kan?
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan.
Van brand aan.
Van brand aan.
Wat ben je nou van brand?
[C]
[N]
[D] En je deed of je niets had [A] gehoord.
[F#m] Nu zeg je mijn lief, [E] geen slot was kapot.
[D] Nu zeg je [F#m] kom binnen, [E] loop door.
[D] Maar ik ben nu bang dat [A] ik stoel.
Maar je loog tegen mij, alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik helemaal niet was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] waan kan?
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan.
Toen ik thuis kwam, was [E] er geen brood meer in de kast.
[D] En je zei ik kan niets voor [A] je doen.
[F#m] Ah, nu heb je dan zelfs [E] je ringen verpast.
[D] En kon mij [F#m]
vragen [E] om boel.
Je [D] bent zeker vergeten [A] van toen.
Je loog tegen mij, alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, [Bm] denk je dat je [E] waan kan?
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan.
[D] Oh, je [Dm] bent nu jezelf [A] niet.
Je hebt last van verdriet.
[E] En je zegt dat je toch [A] van me houdt.
[D] Je zegt je [F#m] bent toch [E] nog een vrouw.
[D] Maar je liet me mooi staan [A] in de kast.
Toen ik thuis kwam, was [E] er geen plaat meer in je bed.
[D] En je zei, ach, loop jij uit de bank.
[A]
[F#m] Nu heb je je vriend uit [E] je kamer gezet.
[D] En met je, [F#m] mijn leven [E] is drank.
[D] Maar ik denk dat ik dit keer [A] bedankt, bekijk het bak.
Ah, je loog tegen mij, alsof ik [E] een kind was.
[D] Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] waan kan?
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan.
Je loog tegen mij, alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] waan kan?
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan.
Van brand aan.
Van brand aan.
Wat ben je nou van brand?
[C]
[N]
Key:
D
E
A
F#m
Bm
D
E
A
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ Toen ik thuis kwam, was [E] jouw deur voor mij op slot.
[D] En je deed of je niets had [A] _ _ gehoord. _ _
[F#m] Nu zeg je mijn lief, [E] geen slot was kapot. _
[D] Nu zeg je [F#m] kom binnen, [E] loop door. _ _
_ [D] Maar ik ben nu bang dat [A] ik _ stoel. _
_ _ _ _ _ _
Maar je loog tegen mij, _ alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik _ helemaal niet was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] _ waan kan? _
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan. _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
Toen ik thuis kwam, _ was [E] er geen brood meer in de kast.
[D] En je zei ik kan niets voor [A] je doen. _ _ _
[F#m] Ah, nu heb je dan zelfs [E] je ringen _ verpast.
[D] En kon mij [F#m] _
vragen [E] om boel. _
Je [D] bent zeker _ vergeten [A] van toen. _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ Je loog tegen mij, _ alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, [Bm] denk je dat je [E] _ waan kan? _
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan. _ _
_ _ _ _ _ _
_ [D] _ Oh, _ _ _ _ _ _ _ _
je [Dm] bent nu jezelf [A] niet.
Je hebt last van verdriet. _
[E] En je zegt dat je toch [A] van me houdt. _ _ _
[D] Je zegt je [F#m] bent toch [E] nog een vrouw. _ _ _
[D] Maar je liet me mooi staan [A] in de kast. _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
Toen ik thuis kwam, was [E] er geen plaat meer in je bed.
[D] En je zei, ach, loop jij uit de bank.
[A] _ _ _ _ _
_ [F#m] Nu heb je je vriend uit [E] je kamer gezet. _
[D] En met je, [F#m] mijn leven [E] is drank. _ _ _
[D] Maar ik denk dat ik dit keer [A] bedankt, bekijk het bak. _
_ _ _ _ _
Ah, je loog tegen mij, _ alsof ik [E] een kind was.
[D] Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] _ waan kan? _
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan. _
Je loog tegen mij, _ alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] _ waan kan? _
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan. _
_ Van brand aan. _
_ Van brand aan. _
_ Wat ben je nou van brand? _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ [C] _ _ _ _ _
_ _ _ [N] _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ Toen ik thuis kwam, was [E] jouw deur voor mij op slot.
[D] En je deed of je niets had [A] _ _ gehoord. _ _
[F#m] Nu zeg je mijn lief, [E] geen slot was kapot. _
[D] Nu zeg je [F#m] kom binnen, [E] loop door. _ _
_ [D] Maar ik ben nu bang dat [A] ik _ stoel. _
_ _ _ _ _ _
Maar je loog tegen mij, _ alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik _ helemaal niet was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] _ waan kan? _
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan. _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
Toen ik thuis kwam, _ was [E] er geen brood meer in de kast.
[D] En je zei ik kan niets voor [A] je doen. _ _ _
[F#m] Ah, nu heb je dan zelfs [E] je ringen _ verpast.
[D] En kon mij [F#m] _
vragen [E] om boel. _
Je [D] bent zeker _ vergeten [A] van toen. _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ Je loog tegen mij, _ alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, [Bm] denk je dat je [E] _ waan kan? _
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan. _ _
_ _ _ _ _ _
_ [D] _ Oh, _ _ _ _ _ _ _ _
je [Dm] bent nu jezelf [A] niet.
Je hebt last van verdriet. _
[E] En je zegt dat je toch [A] van me houdt. _ _ _
[D] Je zegt je [F#m] bent toch [E] nog een vrouw. _ _ _
[D] Maar je liet me mooi staan [A] in de kast. _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
Toen ik thuis kwam, was [E] er geen plaat meer in je bed.
[D] En je zei, ach, loop jij uit de bank.
[A] _ _ _ _ _
_ [F#m] Nu heb je je vriend uit [E] je kamer gezet. _
[D] En met je, [F#m] mijn leven [E] is drank. _ _ _
[D] Maar ik denk dat ik dit keer [A] bedankt, bekijk het bak. _
_ _ _ _ _
Ah, je loog tegen mij, _ alsof ik [E] een kind was.
[D] Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] _ waan kan? _
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan. _
Je loog tegen mij, _ alsof ik [E] een kind [D] was.
Geloof dat je dacht dat ik helemaal blind was.
[A] Hé schat, denk [Bm] je dat je [E] _ waan kan? _
[D] Zeg schat, je bent heel wat [A] van brand aan. _
_ Van brand aan. _
_ Van brand aan. _
_ Wat ben je nou van brand? _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ [C] _ _ _ _ _
_ _ _ [N] _ _ _