Daagsjiech Chords by Carboon
Tempo:
90.65 bpm
Chords used:
B
E
A
C#m
G#m
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret
Start Jamming...
[E]
[A] [B]
[E]
[A] [B]
[E] Na het griezenvaal, [B] komt er morgen in de stad, [A] [B] langs de sting [E] van de hoezer, kruipt landsaam
de nevel, [B] van huiske naar [A] huiske, [B] van gevel [E] naar gevel.
[C#m] Nog sleept de stad, [G#m] de straten zijn nog duister, [A] maar de oude [E] kolonie begint [B] te leven.
[E] Tollieën kunnen aan zich huren, [B] een wekker geld ik [A] linkt, wat [B] gaat nu [E] gebeuren?
[A] De [Am] nacht stuurt landsaam, [E] al de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren.
[G#] De IJsseldoeven, [C#m] vladderen op de slaag, [A] en wachten op [B] het [E] griezenvogtend gloven.
Daar vloekt de leeg, [B] in koeke duur gaat wapen, [A] [B] op het hefke schept [E] een vrouw,
een kit met eierkwalen, [B] en geeft frisse witte, [A] [B] bij de [E] honden halen.
[C#m] Een pjeet met melkska, [G#m] van rammelende teuten, [A] zorgt landsaam [E] op weg naar [B] de fabriek.
[E] Krolenzwaam drieft voorbij, [B] vermengd met koffiereuk, [A] [B] me snoeft ogal, [E] spek en ei.
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] al de dag, de nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren.
[G#] De IJsseldoeven, [C#m] die komen uit gebed, [A] met dikke [B] ogen en met [E] stroven schoren.
De eerste stap, [B] klatscht al door de straten, [A] maar later, [B] komen ze van [E] alle kanten.
Duistere gestalten, [B] wie schimmelen in de nacht, [A] doen ze [B] voor de eerste [E] leesjesbranden.
[C#m] De lampenpaal, [G#m] daar komen ze niet bij je heen, [A] maar je schaft, [E] hoi wil, [B] daarheen.
[G#m] Het [E] stupje voor een hoes, [B] zetten ze op de hoek, [A] en schwiegen, [B] stillekes, [E] wie je moest.
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] al de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren.
[G#] De eerste koelruim, [C#m] ach, ze dromen nog, [A] en wollen dat [B] ze in gebed [E] nog worden.
Met pupje ogen [B] en bleke hoorgezichten, [A] [B] grijs en vaal, [E] wie er mogen.
De padscheef op der kop, [B] de stommel in der monk, [A] en het moet [B] in een oude zet [E] gestopt.
[C#m] De pleeg is vol, [G#m] de blauwe pungeronk, [A] [E] de koelbus moet [B] nu komen.
Met [E] een knie ze moe, [B] zette daar ons koelu, [A] [B] waar verdig [E] vuur de koel.
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] maar de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren.
[G#] Maar de eerste [C#m] koelu, zingt het kiek maar door, [A] begint er [B] morgen in hemeltal [E] te klaren.
Goot, graam en kaal, [B] vlies de koeltuut horen schrijen, [A] [B] in de vale [E] nachtje morgen.
Gaans landsaam stond ze op, [B] nog zwaar in hem knijen, [A] [B] en zworen [E] de kop.
[C#m] Daar komt ze pas, [G#m] ze kroepen even neer, [A] daar is [E] het warm, wie heem [B] in bed.
Ze [E] slapen op de banken, [B] zo viert ze voet, [A] de bus, [B] die hoddelbus [E] met kranken.
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] maar de dag, de nieuwe dag, [F#] werd in de schacht [B] geboren.
[G#] Maar vuur de koelman, [C#m] geeft een nieuwe dag, [A] in het duister van [B] de nacht [E] verloren.
[G#] Maar vuur de koelman, [C#m] geeft een nieuwe dag, [A] in het duister van [B] de nacht [E] verloren.
[A] [E]
[A] [B]
[E]
[A] [B]
[E] Na het griezenvaal, [B] komt er morgen in de stad, [A] [B] langs de sting [E] van de hoezer, kruipt landsaam
de nevel, [B] van huiske naar [A] huiske, [B] van gevel [E] naar gevel.
[C#m] Nog sleept de stad, [G#m] de straten zijn nog duister, [A] maar de oude [E] kolonie begint [B] te leven.
[E] Tollieën kunnen aan zich huren, [B] een wekker geld ik [A] linkt, wat [B] gaat nu [E] gebeuren?
[A] De [Am] nacht stuurt landsaam, [E] al de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren.
[G#] De IJsseldoeven, [C#m] vladderen op de slaag, [A] en wachten op [B] het [E] griezenvogtend gloven.
Daar vloekt de leeg, [B] in koeke duur gaat wapen, [A] [B] op het hefke schept [E] een vrouw,
een kit met eierkwalen, [B] en geeft frisse witte, [A] [B] bij de [E] honden halen.
[C#m] Een pjeet met melkska, [G#m] van rammelende teuten, [A] zorgt landsaam [E] op weg naar [B] de fabriek.
[E] Krolenzwaam drieft voorbij, [B] vermengd met koffiereuk, [A] [B] me snoeft ogal, [E] spek en ei.
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] al de dag, de nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren.
[G#] De IJsseldoeven, [C#m] die komen uit gebed, [A] met dikke [B] ogen en met [E] stroven schoren.
De eerste stap, [B] klatscht al door de straten, [A] maar later, [B] komen ze van [E] alle kanten.
Duistere gestalten, [B] wie schimmelen in de nacht, [A] doen ze [B] voor de eerste [E] leesjesbranden.
[C#m] De lampenpaal, [G#m] daar komen ze niet bij je heen, [A] maar je schaft, [E] hoi wil, [B] daarheen.
[G#m] Het [E] stupje voor een hoes, [B] zetten ze op de hoek, [A] en schwiegen, [B] stillekes, [E] wie je moest.
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] al de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren.
[G#] De eerste koelruim, [C#m] ach, ze dromen nog, [A] en wollen dat [B] ze in gebed [E] nog worden.
Met pupje ogen [B] en bleke hoorgezichten, [A] [B] grijs en vaal, [E] wie er mogen.
De padscheef op der kop, [B] de stommel in der monk, [A] en het moet [B] in een oude zet [E] gestopt.
[C#m] De pleeg is vol, [G#m] de blauwe pungeronk, [A] [E] de koelbus moet [B] nu komen.
Met [E] een knie ze moe, [B] zette daar ons koelu, [A] [B] waar verdig [E] vuur de koel.
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] maar de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren.
[G#] Maar de eerste [C#m] koelu, zingt het kiek maar door, [A] begint er [B] morgen in hemeltal [E] te klaren.
Goot, graam en kaal, [B] vlies de koeltuut horen schrijen, [A] [B] in de vale [E] nachtje morgen.
Gaans landsaam stond ze op, [B] nog zwaar in hem knijen, [A] [B] en zworen [E] de kop.
[C#m] Daar komt ze pas, [G#m] ze kroepen even neer, [A] daar is [E] het warm, wie heem [B] in bed.
Ze [E] slapen op de banken, [B] zo viert ze voet, [A] de bus, [B] die hoddelbus [E] met kranken.
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] maar de dag, de nieuwe dag, [F#] werd in de schacht [B] geboren.
[G#] Maar vuur de koelman, [C#m] geeft een nieuwe dag, [A] in het duister van [B] de nacht [E] verloren.
[G#] Maar vuur de koelman, [C#m] geeft een nieuwe dag, [A] in het duister van [B] de nacht [E] verloren.
[A] [E]
Key:
B
E
A
C#m
G#m
B
E
A
_ _ _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ [E] _ _ _
_ [A] _ _ _ _ [B] _ _ _
_ [E] _ _ _ _ _ _ _
_ [A] _ _ _ _ [B] _ _ _
_ [E] Na het griezenvaal, [B] komt er morgen in de stad, _ [A] _ [B] langs de sting [E] van de hoezer, _ kruipt landsaam
de nevel, [B] van huiske naar [A] huiske, [B] van gevel [E] naar gevel. _
_ [C#m] Nog sleept de stad, [G#m] de straten zijn nog duister, [A] maar de oude [E] kolonie begint [B] te leven. _
_ [E] Tollieën kunnen aan zich huren, [B] een wekker geld ik [A] linkt, wat [B] gaat nu [E] gebeuren? _
[A] De [Am] nacht stuurt landsaam, [E] al de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren. _
[G#] De _ IJsseldoeven, [C#m] vladderen op de slaag, [A] en wachten op [B] het [E] griezenvogtend gloven.
Daar _ vloekt de leeg, [B] in koeke duur gaat wapen, [A] _ [B] op het hefke schept [E] een vrouw, _ _
een kit met eierkwalen, [B] en geeft frisse witte, _ [A] _ [B] bij de [E] honden halen. _ _
[C#m] Een pjeet met melkska, [G#m] van rammelende teuten, [A] zorgt landsaam [E] op weg naar [B] de fabriek. _
_ [E] Krolenzwaam drieft voorbij, [B] vermengd met koffiereuk, [A] _ [B] me snoeft ogal, [E] spek en ei. _ _
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] al de dag, de nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren. _
[G#] De IJsseldoeven, [C#m] die komen uit gebed, [A] met dikke [B] ogen en met [E] stroven schoren. _
_ De eerste stap, [B] klatscht al door de straten, [A] maar later, [B] komen ze van [E] alle kanten. _
_ Duistere gestalten, [B] wie schimmelen in de nacht, [A] doen ze [B] voor de eerste [E] leesjesbranden. _
_ [C#m] De lampenpaal, [G#m] daar komen ze niet bij je heen, [A] maar je schaft, [E] hoi wil, [B] daarheen.
[G#m] Het _ [E] stupje voor een hoes, [B] zetten ze op de hoek, [A] en schwiegen, [B] stillekes, [E] wie je moest. _
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] al de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren. _
[G#] De eerste koelruim, [C#m] ach, ze dromen nog, [A] en wollen dat [B] ze in gebed [E] nog worden. _
_ Met pupje ogen [B] en bleke hoorgezichten, [A] _ [B] grijs en vaal, [E] wie er mogen. _
De padscheef op der kop, [B] de stommel in der monk, [A] en het moet [B] in een oude zet [E] gestopt. _ _
_ [C#m] De pleeg is vol, [G#m] de blauwe pungeronk, [A] _ [E] de koelbus moet [B] nu komen. _
Met [E] een knie ze moe, [B] zette daar ons koelu, [A] _ [B] waar verdig [E] vuur de koel. _ _
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] maar de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren. _
[G#] Maar de eerste [C#m] koelu, zingt het kiek maar door, [A] begint er [B] morgen in hemeltal [E] te klaren. _ _
_ Goot, graam en kaal, [B] vlies de koeltuut horen schrijen, [A] _ [B] in de vale [E] nachtje morgen. _
Gaans landsaam stond ze op, [B] nog zwaar in hem knijen, [A] _ [B] en zworen [E] de kop. _ _
_ [C#m] Daar komt ze pas, [G#m] ze kroepen even neer, _ [A] daar is [E] het warm, wie heem [B] in bed.
Ze _ [E] slapen op de banken, [B] zo viert ze voet, [A] de bus, [B] die hoddelbus [E] met kranken. _ _
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] maar de dag, de nieuwe dag, [F#] werd in de schacht [B] geboren. _ _
[G#] Maar vuur de koelman, [C#m] geeft een nieuwe dag, [A] in het duister van [B] de nacht [E] verloren. _ _
[G#] Maar vuur de koelman, [C#m] geeft een nieuwe dag, [A] in het duister van [B] de nacht _ [E] verloren.
[A] _ _ _ [E] _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ [E] _ _ _
_ [A] _ _ _ _ [B] _ _ _
_ [E] _ _ _ _ _ _ _
_ [A] _ _ _ _ [B] _ _ _
_ [E] Na het griezenvaal, [B] komt er morgen in de stad, _ [A] _ [B] langs de sting [E] van de hoezer, _ kruipt landsaam
de nevel, [B] van huiske naar [A] huiske, [B] van gevel [E] naar gevel. _
_ [C#m] Nog sleept de stad, [G#m] de straten zijn nog duister, [A] maar de oude [E] kolonie begint [B] te leven. _
_ [E] Tollieën kunnen aan zich huren, [B] een wekker geld ik [A] linkt, wat [B] gaat nu [E] gebeuren? _
[A] De [Am] nacht stuurt landsaam, [E] al de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren. _
[G#] De _ IJsseldoeven, [C#m] vladderen op de slaag, [A] en wachten op [B] het [E] griezenvogtend gloven.
Daar _ vloekt de leeg, [B] in koeke duur gaat wapen, [A] _ [B] op het hefke schept [E] een vrouw, _ _
een kit met eierkwalen, [B] en geeft frisse witte, _ [A] _ [B] bij de [E] honden halen. _ _
[C#m] Een pjeet met melkska, [G#m] van rammelende teuten, [A] zorgt landsaam [E] op weg naar [B] de fabriek. _
_ [E] Krolenzwaam drieft voorbij, [B] vermengd met koffiereuk, [A] _ [B] me snoeft ogal, [E] spek en ei. _ _
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] al de dag, de nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren. _
[G#] De IJsseldoeven, [C#m] die komen uit gebed, [A] met dikke [B] ogen en met [E] stroven schoren. _
_ De eerste stap, [B] klatscht al door de straten, [A] maar later, [B] komen ze van [E] alle kanten. _
_ Duistere gestalten, [B] wie schimmelen in de nacht, [A] doen ze [B] voor de eerste [E] leesjesbranden. _
_ [C#m] De lampenpaal, [G#m] daar komen ze niet bij je heen, [A] maar je schaft, [E] hoi wil, [B] daarheen.
[G#m] Het _ [E] stupje voor een hoes, [B] zetten ze op de hoek, [A] en schwiegen, [B] stillekes, [E] wie je moest. _
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] al de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren. _
[G#] De eerste koelruim, [C#m] ach, ze dromen nog, [A] en wollen dat [B] ze in gebed [E] nog worden. _
_ Met pupje ogen [B] en bleke hoorgezichten, [A] _ [B] grijs en vaal, [E] wie er mogen. _
De padscheef op der kop, [B] de stommel in der monk, [A] en het moet [B] in een oude zet [E] gestopt. _ _
_ [C#m] De pleeg is vol, [G#m] de blauwe pungeronk, [A] _ [E] de koelbus moet [B] nu komen. _
Met [E] een knie ze moe, [B] zette daar ons koelu, [A] _ [B] waar verdig [E] vuur de koel. _ _
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] maar de dag, de [C#m] nieuwe dag, [F#] die is nog niet [B] geboren. _
[G#] Maar de eerste [C#m] koelu, zingt het kiek maar door, [A] begint er [B] morgen in hemeltal [E] te klaren. _ _
_ Goot, graam en kaal, [B] vlies de koeltuut horen schrijen, [A] _ [B] in de vale [E] nachtje morgen. _
Gaans landsaam stond ze op, [B] nog zwaar in hem knijen, [A] _ [B] en zworen [E] de kop. _ _
_ [C#m] Daar komt ze pas, [G#m] ze kroepen even neer, _ [A] daar is [E] het warm, wie heem [B] in bed.
Ze _ [E] slapen op de banken, [B] zo viert ze voet, [A] de bus, [B] die hoddelbus [E] met kranken. _ _
[A] De nacht [Am] stuurt landsaam, [E] maar de dag, de nieuwe dag, [F#] werd in de schacht [B] geboren. _ _
[G#] Maar vuur de koelman, [C#m] geeft een nieuwe dag, [A] in het duister van [B] de nacht [E] verloren. _ _
[G#] Maar vuur de koelman, [C#m] geeft een nieuwe dag, [A] in het duister van [B] de nacht _ [E] verloren.
[A] _ _ _ [E] _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _ _ _