Chords for dorus - een gat in mijn emmer
Tempo:
174.15 bpm
Chords used:
F
Bb
C
E
Dm
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret
Start Jamming...
[F] [Bb]
[F] [C]
[F] [Bb] Ho, ho, ho, [Ab] jongens, stop eens even.
Er ligt hier wat te smeulen en ik ruik een [G] enorme brandlucht.
Ho, ho, meneer Mastman, dat zal waarschijnlijk mijn sigarenpeuk zijn.
Die heb ik er [Abm] straks van de lissenij van [F] neergelegd.
Ik zal hem [Bb] even uitmaken.
[F] Nee, nee, nee, nee, zegt [C] Doris.
Ik heb liever dat je een [F] emmertje water gaat halen, [Bb] voordat de brand komt.
[C] Goed, meneer Mastman.
[F] Een ogenblikje.
[Bb]
Zegt meneer Mastman, [F]
[Bb] moet je eens even [F] kijken.
[C] Ja, wat is er, Doris?
[F] [C] [Dm]
[F] Er zit een gat in [Bb] mijn emmer, een gat in mijn emmer, een [F] gat in [Bb] mijn emmer [C] en wat moet [F] ik nou?
[D] [E] [F] Nou maak het, hee [Bb] Doris.
Kom maak het.
Vlug, maak het.
Ach, [F] kom nou hee [Bb] Doris.
Kom maak [Gm] het nou gauw.
[F]
Ja, is goed, zal [E] ik even.
[F]
[D] Gewoon [E] even [F] maken.
Even met [E] emmertje maken.
[F]
Ja, [Dm] ja.
[E] [F] Maar zeg jongens, [Cm] [D] [E] [F] met wat moet ik het [Bb] maken, dat gaatje, dat gaatje?
[F] Met wat zal ik [Bb] het maken, [Cm] dat gaatje, dat [F] gaatje?
[C] [D]
[E] [F] Met een takkie [Bb] hee Doris.
Een doodgewoon takkie.
[F] Een takkie [Bb] hee Doris.
Een [C] takkie, [F] een takkie.
Een [D] [E] emmertakkie.
[F]
Shit.
[C] [B] Hoe [F] maak je nou een emmertje met een [B] takkie?
[E] [F]
Nou, meneer Mastman.
[Dm] [E] [F]
Stop.
Dat takkie, [Bb] dat past niet, het past niet, dat takkie, [F] dat takkie, [Bb] dat past niet, [C] past niet in dat [F]
[C] gatje.
[Dm] [Am] [F] Hak dan hee [Bb] Doris.
Ja, hak dan dat takkie.
[F] Kom, hak dan dat [Bb] takkie.
[C] Gewoon maar [F] kapot.
Heel goed.
Uiteindelijk, zeer logisch gedacht gewoon, gewoon hakken.
Maar dat is niet zo makkelijk.
Wat valt er [Bb] te hakken met, wat moet ik hakken?
[F] Ik heb niks [Bb] om te hakken.
[C] Waar hak ik [F] nou mee?
Met een hakbeil, [Bb] een hakbeil.
Kijk daar is een hakbeil.
Kom, pak nou die hakbeil [C] en hak het [F] in twee.
[C] Wel, [E] ja, wel, [F] ja.
Hakken de boel, hakken de boel.
[E] [F] Zo gaaf is het.
Moet je die beil zien?
Die beil is [Bb] niet scherp, is een heel [Gm] oude hakbeil.
[F] Die beil is [Bb] niet scherp, [C] niet scherp.
Hij [F] is boi.
Slijp dan [Bb] die hakbeil, kom gaan we nou slijpen.
[F] Je moet hem [Bb] gaan slijpen, [C] kom wees nou [F] eens vlot.
Vlot, dat is geen kwestie van volkwijziging.
Ga dan hierom, als je hem moet slijpen, dan moet er ook [Dm] geslepen kunnen worden.
Dan rijst toch nog de [F] vraag, waarmee moet [Bb] ik slijpen?
Hoe zal ik [Eb] hem slijpen?
[F] Ik heb niks om [Bb] te [F] slijpen.
[Gm] Wat slijp [F] ik nou?
Een steen moet [Bb] je slijpen.
Kom, zoek dan wat stenen.
[F] Een steen om te [Bb] slijpen.
[C] Daar ligt er wel een.
[F] Inderdaad, daar ligt er een.
[Cm] [Dm] Een [E] heel [F] mooie steen zelfs.
Het is dan nog een harde [Dm] drots, geen probleem.
[E] [F] Maar nou moet je opletten.
[Bm]
[F] Die steen is [Bb] wat droog is, oh wat een droog steentje.
[F] Die steen is [Bb] wat droog is, [C] die steen is [F] te droog.
[C] [Bb] Dan maak je hem vochtig, kom maak die steen vochtig.
[F] Schiet op, maak [Bb] hem vochtig, [C] maak vochtig [F] die steen.
Ja, [C]
dus ik [F] rem hem in je nek.
Gewoon even gooien.
Oh [Gm] nee, spugen dat [C] mag niet, dat is ook niet zo.
Maar niet ook met eigen handen.
[Dm]
[F] Hoe maak [Bb] ik hem vochtig?
Hoe krijg ik hem vochtig?
[F] Met wat maak ik hem [Bb]
vochtig?
[C] Hoe maak ik [F] hem nou?
[Bb] Met water, heer Doris, heer Doris.
Met water, [F] met heel [Bb] gouddoond water.
[Gm] Haal water [F] en goud.
Met water.
Hoe kom ik daar op in de wereld?
Ik heb toch mensen die overal bezig zijn?
[E] [F] In wat moet ik [Gm] het halen?
Water, daar maar water.
[F] Waar in moet ik [Gm] het halen?
[C] Wat doe ik dit in?
[F]
In een emmer, [C] een emmer, een koolis, een [Gm] emmer, een boel in een emmer.
[Eb] Waar haal je [F] dat in?
[Dm]
In wat?
[Am] [F]
In een emmer?
Ik zit te gaan dinden, [Bb] in een emmer, in een koolis.
[Gm] [F] [Bb]
[F]
[N]
[F] [C]
[F] [Bb] Ho, ho, ho, [Ab] jongens, stop eens even.
Er ligt hier wat te smeulen en ik ruik een [G] enorme brandlucht.
Ho, ho, meneer Mastman, dat zal waarschijnlijk mijn sigarenpeuk zijn.
Die heb ik er [Abm] straks van de lissenij van [F] neergelegd.
Ik zal hem [Bb] even uitmaken.
[F] Nee, nee, nee, nee, zegt [C] Doris.
Ik heb liever dat je een [F] emmertje water gaat halen, [Bb] voordat de brand komt.
[C] Goed, meneer Mastman.
[F] Een ogenblikje.
[Bb]
Zegt meneer Mastman, [F]
[Bb] moet je eens even [F] kijken.
[C] Ja, wat is er, Doris?
[F] [C] [Dm]
[F] Er zit een gat in [Bb] mijn emmer, een gat in mijn emmer, een [F] gat in [Bb] mijn emmer [C] en wat moet [F] ik nou?
[D] [E] [F] Nou maak het, hee [Bb] Doris.
Kom maak het.
Vlug, maak het.
Ach, [F] kom nou hee [Bb] Doris.
Kom maak [Gm] het nou gauw.
[F]
Ja, is goed, zal [E] ik even.
[F]
[D] Gewoon [E] even [F] maken.
Even met [E] emmertje maken.
[F]
Ja, [Dm] ja.
[E] [F] Maar zeg jongens, [Cm] [D] [E] [F] met wat moet ik het [Bb] maken, dat gaatje, dat gaatje?
[F] Met wat zal ik [Bb] het maken, [Cm] dat gaatje, dat [F] gaatje?
[C] [D]
[E] [F] Met een takkie [Bb] hee Doris.
Een doodgewoon takkie.
[F] Een takkie [Bb] hee Doris.
Een [C] takkie, [F] een takkie.
Een [D] [E] emmertakkie.
[F]
Shit.
[C] [B] Hoe [F] maak je nou een emmertje met een [B] takkie?
[E] [F]
Nou, meneer Mastman.
[Dm] [E] [F]
Stop.
Dat takkie, [Bb] dat past niet, het past niet, dat takkie, [F] dat takkie, [Bb] dat past niet, [C] past niet in dat [F]
[C] gatje.
[Dm] [Am] [F] Hak dan hee [Bb] Doris.
Ja, hak dan dat takkie.
[F] Kom, hak dan dat [Bb] takkie.
[C] Gewoon maar [F] kapot.
Heel goed.
Uiteindelijk, zeer logisch gedacht gewoon, gewoon hakken.
Maar dat is niet zo makkelijk.
Wat valt er [Bb] te hakken met, wat moet ik hakken?
[F] Ik heb niks [Bb] om te hakken.
[C] Waar hak ik [F] nou mee?
Met een hakbeil, [Bb] een hakbeil.
Kijk daar is een hakbeil.
Kom, pak nou die hakbeil [C] en hak het [F] in twee.
[C] Wel, [E] ja, wel, [F] ja.
Hakken de boel, hakken de boel.
[E] [F] Zo gaaf is het.
Moet je die beil zien?
Die beil is [Bb] niet scherp, is een heel [Gm] oude hakbeil.
[F] Die beil is [Bb] niet scherp, [C] niet scherp.
Hij [F] is boi.
Slijp dan [Bb] die hakbeil, kom gaan we nou slijpen.
[F] Je moet hem [Bb] gaan slijpen, [C] kom wees nou [F] eens vlot.
Vlot, dat is geen kwestie van volkwijziging.
Ga dan hierom, als je hem moet slijpen, dan moet er ook [Dm] geslepen kunnen worden.
Dan rijst toch nog de [F] vraag, waarmee moet [Bb] ik slijpen?
Hoe zal ik [Eb] hem slijpen?
[F] Ik heb niks om [Bb] te [F] slijpen.
[Gm] Wat slijp [F] ik nou?
Een steen moet [Bb] je slijpen.
Kom, zoek dan wat stenen.
[F] Een steen om te [Bb] slijpen.
[C] Daar ligt er wel een.
[F] Inderdaad, daar ligt er een.
[Cm] [Dm] Een [E] heel [F] mooie steen zelfs.
Het is dan nog een harde [Dm] drots, geen probleem.
[E] [F] Maar nou moet je opletten.
[Bm]
[F] Die steen is [Bb] wat droog is, oh wat een droog steentje.
[F] Die steen is [Bb] wat droog is, [C] die steen is [F] te droog.
[C] [Bb] Dan maak je hem vochtig, kom maak die steen vochtig.
[F] Schiet op, maak [Bb] hem vochtig, [C] maak vochtig [F] die steen.
Ja, [C]
dus ik [F] rem hem in je nek.
Gewoon even gooien.
Oh [Gm] nee, spugen dat [C] mag niet, dat is ook niet zo.
Maar niet ook met eigen handen.
[Dm]
[F] Hoe maak [Bb] ik hem vochtig?
Hoe krijg ik hem vochtig?
[F] Met wat maak ik hem [Bb]
vochtig?
[C] Hoe maak ik [F] hem nou?
[Bb] Met water, heer Doris, heer Doris.
Met water, [F] met heel [Bb] gouddoond water.
[Gm] Haal water [F] en goud.
Met water.
Hoe kom ik daar op in de wereld?
Ik heb toch mensen die overal bezig zijn?
[E] [F] In wat moet ik [Gm] het halen?
Water, daar maar water.
[F] Waar in moet ik [Gm] het halen?
[C] Wat doe ik dit in?
[F]
In een emmer, [C] een emmer, een koolis, een [Gm] emmer, een boel in een emmer.
[Eb] Waar haal je [F] dat in?
[Dm]
In wat?
[Am] [F]
In een emmer?
Ik zit te gaan dinden, [Bb] in een emmer, in een koolis.
[Gm] [F] [Bb]
[F]
[N]
Key:
F
Bb
C
E
Dm
F
Bb
C
[F] _ _ _ _ [Bb] _ _
_ [F] _ _ _ _ [C] _
_ _ [F] _ _ [Bb] Ho, ho, ho, [Ab] jongens, stop eens even.
Er ligt hier wat te smeulen en ik ruik een [G] enorme brandlucht.
Ho, ho, meneer Mastman, dat zal waarschijnlijk mijn sigarenpeuk zijn.
Die heb ik er [Abm] straks van de lissenij van [F] neergelegd.
Ik zal hem [Bb] even uitmaken.
[F] Nee, nee, nee, nee, zegt [C] Doris.
Ik heb liever dat je een [F] emmertje water gaat halen, [Bb] voordat de brand komt.
[C] Goed, meneer Mastman.
[F] Een ogenblikje.
_ _ _ _ _ _
[Bb] _ _ _ _ _
Zegt meneer Mastman, _ [F] _ _
[Bb] moet je eens even [F] kijken.
[C] Ja, wat is er, Doris?
[F] _ _ _ [C] _ [Dm]
[F] Er zit een gat in [Bb] mijn emmer, een gat in mijn emmer, een [F] gat in [Bb] mijn emmer [C] en wat moet [F] ik nou?
_ _ [D] _ [E] [F] Nou maak het, hee [Bb] Doris.
_ Kom maak het.
Vlug, maak het.
Ach, [F] kom nou hee [Bb] Doris.
Kom maak [Gm] het nou gauw.
[F] _ _
Ja, is goed, zal [E] ik even.
[F] _ _ _
[D] Gewoon [E] even [F] maken. _
Even met [E] emmertje maken.
[F] _ _
Ja, [Dm] ja.
[E] [F] Maar zeg jongens, [Cm] _ [D] _ _ [E] [F] met wat moet ik het [Bb] maken, dat gaatje, dat gaatje?
[F] Met wat zal ik [Bb] het maken, [Cm] dat gaatje, dat [F] gaatje?
_ [C] _ [D] _
[E] [F] Met een takkie [Bb] hee Doris.
Een _ doodgewoon takkie.
[F] Een takkie [Bb] hee Doris.
Een [C] takkie, [F] een takkie.
Een _ [D] [E] emmertakkie.
[F]
Shit.
_ [C] _ [B] Hoe [F] maak je nou een emmertje met een [B] takkie?
[E] _ [F]
Nou, meneer Mastman.
_ [Dm] _ [E] _ [F] _
_ _ Stop.
Dat takkie, [Bb] dat past niet, het past niet, dat takkie, [F] dat takkie, [Bb] dat past niet, [C] past niet in dat [F] _ _
[C] gatje.
[Dm] _ [Am] _ [F] Hak dan hee [Bb] Doris.
Ja, hak dan dat takkie.
_ [F] Kom, hak dan dat [Bb] takkie.
_ _ [C] Gewoon maar [F] kapot. _ _ _ _
Heel goed. _ _ _ _
Uiteindelijk, zeer logisch gedacht gewoon, _ gewoon hakken. _
Maar dat is niet zo makkelijk.
Wat valt er [Bb] te hakken met, wat moet ik hakken?
[F] Ik heb niks [Bb] om te hakken.
[C] Waar hak ik [F] nou mee?
_ _ _ Met een hakbeil, [Bb] een hakbeil.
Kijk daar is een hakbeil.
Kom, pak nou die hakbeil [C] en hak het [F] in twee.
[C] Wel, [E] ja, wel, [F] ja.
Hakken de boel, hakken de boel. _ _ _ _ _
[E] _ [F] Zo gaaf is het. _
_ Moet je die beil zien?
Die beil is [Bb] niet scherp, is een heel [Gm] oude hakbeil.
[F] Die beil is [Bb] niet scherp, [C] niet scherp.
Hij [F] is boi.
_ _ _ _ Slijp dan [Bb] die hakbeil, kom gaan we nou slijpen.
[F] Je moet hem [Bb] gaan slijpen, [C] kom wees nou [F] eens vlot.
_ Vlot, dat is geen kwestie van _ volkwijziging.
_ _ Ga dan hierom, als je hem moet slijpen, dan moet er ook [Dm] geslepen kunnen worden.
Dan rijst toch nog de [F] vraag, waarmee moet [Bb] ik slijpen?
Hoe zal ik [Eb] hem slijpen?
[F] Ik heb niks om [Bb] te [F] slijpen.
[Gm] Wat slijp [F] ik nou?
_ _ _ Een steen moet [Bb] je slijpen.
_ Kom, zoek dan wat stenen.
[F] Een steen om te [Bb] slijpen.
[C] Daar ligt er wel een.
_ [F] _ _ Inderdaad, daar ligt er een.
_ [Cm] [Dm] Een [E] heel [F] mooie steen zelfs. _
Het is dan nog een harde [Dm] drots, geen probleem. _
[E] [F] Maar nou moet je opletten.
[Bm] _
[F] Die steen is [Bb] wat droog is, oh wat een droog steentje.
[F] Die steen is [Bb] wat droog is, [C] die steen is [F] te droog.
_ [C] _ [Bb] _ Dan maak je hem vochtig, kom maak die steen vochtig.
[F] Schiet op, maak [Bb] hem vochtig, [C] maak vochtig [F] die steen.
Ja, [C] _
dus ik [F] rem hem in je nek.
_ Gewoon even gooien.
_ _ Oh [Gm] nee, spugen dat [C] mag niet, dat is ook niet zo. _
Maar niet ook met eigen handen.
_ [Dm]
[F] Hoe maak [Bb] ik hem vochtig?
Hoe krijg ik hem vochtig?
[F] Met wat maak ik hem [Bb] _
vochtig?
[C] Hoe maak ik [F] hem nou?
_ _ [Bb] _ Met water, heer Doris, heer Doris.
Met water, [F] met heel [Bb] gouddoond water.
[Gm] Haal water [F] en goud.
Met water.
_ _ Hoe kom ik daar op in de wereld?
_ _ Ik heb toch mensen die overal bezig zijn? _ _ _
[E] _ [F] _ _ _ In _ wat moet ik [Gm] het halen?
Water, daar maar water.
[F] Waar in moet ik [Gm] het halen?
[C] Wat doe ik dit in?
[F] _ _
_ _ _ In een emmer, [C] een emmer, een koolis, een [Gm] emmer, een boel in een emmer.
[Eb] Waar haal je [F] dat in? _ _ _
_ _ _ _ _ [Dm] _
_ In wat? _ _ _
[Am] _ [F] _ _ _ _ _
_ _ _ _ _
In een emmer?
Ik zit te gaan dinden, [Bb] in een emmer, in een koolis.
_ [Gm] _ _ [F] _ _ _ [Bb] _ _
[F] _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ [N] _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ [F] _ _ _ _ [C] _
_ _ [F] _ _ [Bb] Ho, ho, ho, [Ab] jongens, stop eens even.
Er ligt hier wat te smeulen en ik ruik een [G] enorme brandlucht.
Ho, ho, meneer Mastman, dat zal waarschijnlijk mijn sigarenpeuk zijn.
Die heb ik er [Abm] straks van de lissenij van [F] neergelegd.
Ik zal hem [Bb] even uitmaken.
[F] Nee, nee, nee, nee, zegt [C] Doris.
Ik heb liever dat je een [F] emmertje water gaat halen, [Bb] voordat de brand komt.
[C] Goed, meneer Mastman.
[F] Een ogenblikje.
_ _ _ _ _ _
[Bb] _ _ _ _ _
Zegt meneer Mastman, _ [F] _ _
[Bb] moet je eens even [F] kijken.
[C] Ja, wat is er, Doris?
[F] _ _ _ [C] _ [Dm]
[F] Er zit een gat in [Bb] mijn emmer, een gat in mijn emmer, een [F] gat in [Bb] mijn emmer [C] en wat moet [F] ik nou?
_ _ [D] _ [E] [F] Nou maak het, hee [Bb] Doris.
_ Kom maak het.
Vlug, maak het.
Ach, [F] kom nou hee [Bb] Doris.
Kom maak [Gm] het nou gauw.
[F] _ _
Ja, is goed, zal [E] ik even.
[F] _ _ _
[D] Gewoon [E] even [F] maken. _
Even met [E] emmertje maken.
[F] _ _
Ja, [Dm] ja.
[E] [F] Maar zeg jongens, [Cm] _ [D] _ _ [E] [F] met wat moet ik het [Bb] maken, dat gaatje, dat gaatje?
[F] Met wat zal ik [Bb] het maken, [Cm] dat gaatje, dat [F] gaatje?
_ [C] _ [D] _
[E] [F] Met een takkie [Bb] hee Doris.
Een _ doodgewoon takkie.
[F] Een takkie [Bb] hee Doris.
Een [C] takkie, [F] een takkie.
Een _ [D] [E] emmertakkie.
[F]
Shit.
_ [C] _ [B] Hoe [F] maak je nou een emmertje met een [B] takkie?
[E] _ [F]
Nou, meneer Mastman.
_ [Dm] _ [E] _ [F] _
_ _ Stop.
Dat takkie, [Bb] dat past niet, het past niet, dat takkie, [F] dat takkie, [Bb] dat past niet, [C] past niet in dat [F] _ _
[C] gatje.
[Dm] _ [Am] _ [F] Hak dan hee [Bb] Doris.
Ja, hak dan dat takkie.
_ [F] Kom, hak dan dat [Bb] takkie.
_ _ [C] Gewoon maar [F] kapot. _ _ _ _
Heel goed. _ _ _ _
Uiteindelijk, zeer logisch gedacht gewoon, _ gewoon hakken. _
Maar dat is niet zo makkelijk.
Wat valt er [Bb] te hakken met, wat moet ik hakken?
[F] Ik heb niks [Bb] om te hakken.
[C] Waar hak ik [F] nou mee?
_ _ _ Met een hakbeil, [Bb] een hakbeil.
Kijk daar is een hakbeil.
Kom, pak nou die hakbeil [C] en hak het [F] in twee.
[C] Wel, [E] ja, wel, [F] ja.
Hakken de boel, hakken de boel. _ _ _ _ _
[E] _ [F] Zo gaaf is het. _
_ Moet je die beil zien?
Die beil is [Bb] niet scherp, is een heel [Gm] oude hakbeil.
[F] Die beil is [Bb] niet scherp, [C] niet scherp.
Hij [F] is boi.
_ _ _ _ Slijp dan [Bb] die hakbeil, kom gaan we nou slijpen.
[F] Je moet hem [Bb] gaan slijpen, [C] kom wees nou [F] eens vlot.
_ Vlot, dat is geen kwestie van _ volkwijziging.
_ _ Ga dan hierom, als je hem moet slijpen, dan moet er ook [Dm] geslepen kunnen worden.
Dan rijst toch nog de [F] vraag, waarmee moet [Bb] ik slijpen?
Hoe zal ik [Eb] hem slijpen?
[F] Ik heb niks om [Bb] te [F] slijpen.
[Gm] Wat slijp [F] ik nou?
_ _ _ Een steen moet [Bb] je slijpen.
_ Kom, zoek dan wat stenen.
[F] Een steen om te [Bb] slijpen.
[C] Daar ligt er wel een.
_ [F] _ _ Inderdaad, daar ligt er een.
_ [Cm] [Dm] Een [E] heel [F] mooie steen zelfs. _
Het is dan nog een harde [Dm] drots, geen probleem. _
[E] [F] Maar nou moet je opletten.
[Bm] _
[F] Die steen is [Bb] wat droog is, oh wat een droog steentje.
[F] Die steen is [Bb] wat droog is, [C] die steen is [F] te droog.
_ [C] _ [Bb] _ Dan maak je hem vochtig, kom maak die steen vochtig.
[F] Schiet op, maak [Bb] hem vochtig, [C] maak vochtig [F] die steen.
Ja, [C] _
dus ik [F] rem hem in je nek.
_ Gewoon even gooien.
_ _ Oh [Gm] nee, spugen dat [C] mag niet, dat is ook niet zo. _
Maar niet ook met eigen handen.
_ [Dm]
[F] Hoe maak [Bb] ik hem vochtig?
Hoe krijg ik hem vochtig?
[F] Met wat maak ik hem [Bb] _
vochtig?
[C] Hoe maak ik [F] hem nou?
_ _ [Bb] _ Met water, heer Doris, heer Doris.
Met water, [F] met heel [Bb] gouddoond water.
[Gm] Haal water [F] en goud.
Met water.
_ _ Hoe kom ik daar op in de wereld?
_ _ Ik heb toch mensen die overal bezig zijn? _ _ _
[E] _ [F] _ _ _ In _ wat moet ik [Gm] het halen?
Water, daar maar water.
[F] Waar in moet ik [Gm] het halen?
[C] Wat doe ik dit in?
[F] _ _
_ _ _ In een emmer, [C] een emmer, een koolis, een [Gm] emmer, een boel in een emmer.
[Eb] Waar haal je [F] dat in? _ _ _
_ _ _ _ _ [Dm] _
_ In wat? _ _ _
[Am] _ [F] _ _ _ _ _
_ _ _ _ _
In een emmer?
Ik zit te gaan dinden, [Bb] in een emmer, in een koolis.
_ [Gm] _ _ [F] _ _ _ [Bb] _ _
[F] _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ [N] _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _