Chords for Rowwen Hèze - November
Tempo:
63.95 bpm
Chords used:
D
G
A
Bm
E
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret
Start Jamming...
[D] [G]
[D] [D]
Het was twelf uur in Venlo, het hoortiet, hem daar hoest [A] de grond.
Toen [G] iemand zei, hij [D] loopt eens mee, het is hier nog niet gedoond.
[G] Ik keeg al [D] aan en ik schrok ervan, dat hij ooit Jorre niet gezien.
[A] Je [D] waart nog mooi, [G] net zo mooi, [D] als toen gaan ze het beginnen.
Op het kerkplein in [G] november, zag ik ook [A] voor de eerste keer.
De [G] wind die [D] wijde erop, en ik zag het [A] gevoel.
[G] Ik zag mijn [D] hand al in de hand, en ik [Bm] dacht, loeito, loeito.
[D] Onderweg heb ik mezelf [G] verteld, [D] het was niet meer als een blaad dat fel.
[A] [D]
Een blaad dat fel, en een boekje dicht, maar wat [A] blijft, dat was zo gezicht.
[D] Al [G] verdacht de zon [D] en snaars de maan, ik was ogen niet [A] weer stil.
[G] Ik dacht meer aan [D] Oda dan aan mezelf, ik dacht dagen aan mijn stuk.
[A] [D] Wat is dit nou, mooie [G] vrouw, dit is [A] weggegooid, gelukkig.
[D]
En slaags in bed, sloop ik net, [D] komt er geen open schepen mee.
Mijn [G] bed is [D] kaal, mijn kamer kaal, en [Bm] ik droom harde staal.
[G] Hij geeft iets [D] zacht, als doos, als vak, en ik draai mee omhoog [A] in.
[D] In een werm, weer ik werm, en droom ik mijn mooiste zin.
[G]
[A]
[G] [D]
[A] [D]
Veel geducht, en lang [G] gewaagd, ik ging door op halve kracht.
Er bleef niks meer [D] over van dit schip, het reef [Bm] laagzaam torenst.
[A] Van een puntje [D] aan de horizon, op een oceaan [A] zo groen.
Ik heb [D] alles, [G] onverbloot gegroeid, een haven, die kwam nooit.
Het was meer gesvoerd, en vello, hoogtietem naar [D] Oostegoon.
[G] Je keek mij [D] aan, en ik kegel aan, van [Bm] Kiegel's heer nou stond.
[A] Ik pegel, [E] o hand, en ik laag de wand, hoe je zich, [A] en hoe je naam, [D] en hoe je keek.
O hoor, wegstreekt, [D] toen de zon aan de hemel kwam.
[A] [D]
[Bm] [G]
[D] [A]
[D]
[G]
[A] [D]
[N]
[D] [D]
Het was twelf uur in Venlo, het hoortiet, hem daar hoest [A] de grond.
Toen [G] iemand zei, hij [D] loopt eens mee, het is hier nog niet gedoond.
[G] Ik keeg al [D] aan en ik schrok ervan, dat hij ooit Jorre niet gezien.
[A] Je [D] waart nog mooi, [G] net zo mooi, [D] als toen gaan ze het beginnen.
Op het kerkplein in [G] november, zag ik ook [A] voor de eerste keer.
De [G] wind die [D] wijde erop, en ik zag het [A] gevoel.
[G] Ik zag mijn [D] hand al in de hand, en ik [Bm] dacht, loeito, loeito.
[D] Onderweg heb ik mezelf [G] verteld, [D] het was niet meer als een blaad dat fel.
[A] [D]
Een blaad dat fel, en een boekje dicht, maar wat [A] blijft, dat was zo gezicht.
[D] Al [G] verdacht de zon [D] en snaars de maan, ik was ogen niet [A] weer stil.
[G] Ik dacht meer aan [D] Oda dan aan mezelf, ik dacht dagen aan mijn stuk.
[A] [D] Wat is dit nou, mooie [G] vrouw, dit is [A] weggegooid, gelukkig.
[D]
En slaags in bed, sloop ik net, [D] komt er geen open schepen mee.
Mijn [G] bed is [D] kaal, mijn kamer kaal, en [Bm] ik droom harde staal.
[G] Hij geeft iets [D] zacht, als doos, als vak, en ik draai mee omhoog [A] in.
[D] In een werm, weer ik werm, en droom ik mijn mooiste zin.
[G]
[A]
[G] [D]
[A] [D]
Veel geducht, en lang [G] gewaagd, ik ging door op halve kracht.
Er bleef niks meer [D] over van dit schip, het reef [Bm] laagzaam torenst.
[A] Van een puntje [D] aan de horizon, op een oceaan [A] zo groen.
Ik heb [D] alles, [G] onverbloot gegroeid, een haven, die kwam nooit.
Het was meer gesvoerd, en vello, hoogtietem naar [D] Oostegoon.
[G] Je keek mij [D] aan, en ik kegel aan, van [Bm] Kiegel's heer nou stond.
[A] Ik pegel, [E] o hand, en ik laag de wand, hoe je zich, [A] en hoe je naam, [D] en hoe je keek.
O hoor, wegstreekt, [D] toen de zon aan de hemel kwam.
[A] [D]
[Bm] [G]
[D] [A]
[D]
[G]
[A] [D]
[N]
Key:
D
G
A
Bm
E
D
G
A
_ [D] _ _ _ [G] _ _
[D] _ _ [D] _ _ _
Het was twelf uur in Venlo, het hoortiet, hem daar hoest [A] de grond.
Toen [G] iemand zei, hij [D] loopt eens mee, het is hier nog niet gedoond.
[G] Ik keeg al [D] aan en ik schrok ervan, dat hij ooit Jorre niet gezien.
[A] Je [D] waart nog mooi, [G] net zo mooi, [D] als toen gaan ze het beginnen. _
_ Op het kerkplein in [G] november, zag ik ook [A] voor de eerste keer.
De [G] wind die [D] wijde erop, en ik zag het [A] gevoel.
[G] Ik zag mijn [D] hand al in de hand, en ik [Bm] dacht, loeito, loeito.
[D] Onderweg heb ik mezelf [G] verteld, [D] het was niet meer als een blaad dat fel. _ _ _ _ _
_ _ [A] _ [D] _ _ _
Een blaad dat fel, en een boekje dicht, maar wat [A] blijft, dat was zo gezicht.
[D] Al [G] verdacht de zon [D] en snaars de maan, ik was ogen niet [A] weer stil.
[G] Ik dacht meer aan [D] Oda dan aan mezelf, ik dacht dagen aan mijn stuk.
[A] _ [D] Wat is dit nou, mooie [G] vrouw, dit is [A] weggegooid, gelukkig.
[D] _
En slaags in bed, sloop ik net, [D] komt er geen open schepen mee.
Mijn [G] bed is [D] kaal, mijn kamer kaal, en [Bm] ik droom harde staal.
[G] Hij geeft iets [D] zacht, als doos, als vak, en ik draai mee omhoog [A] in.
[D] In een werm, weer ik werm, en droom ik mijn mooiste zin. _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ [G] _ _
_ _ _ _ [A] _ _
[G] _ _ [D] _ _ _ _
[A] _ _ [D] _ _ _ _
_ _ _ _ Veel geducht, en lang [G] gewaagd, ik ging door op halve kracht.
Er bleef niks meer [D] over van dit schip, het reef [Bm] laagzaam torenst.
[A] Van een puntje [D] aan de horizon, op een oceaan [A] zo groen.
Ik heb [D] alles, [G] onverbloot gegroeid, een haven, die kwam nooit.
_ _ Het was meer gesvoerd, en vello, hoogtietem naar [D] Oostegoon.
[G] Je keek mij [D] aan, en ik kegel aan, van [Bm] Kiegel's heer nou stond.
[A] Ik pegel, [E] o hand, en ik laag de wand, hoe je zich, [A] en hoe je naam, [D] en hoe je keek.
O hoor, wegstreekt, [D] toen de zon aan de hemel kwam. _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
[A] _ [D] _ _ _ _ _
_ [Bm] _ _ _ [G] _ _
[D] _ _ _ _ [A] _ _
_ _ _ _ [D] _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ [G] _ _
[A] _ _ [D] _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
[N] _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
[D] _ _ [D] _ _ _
Het was twelf uur in Venlo, het hoortiet, hem daar hoest [A] de grond.
Toen [G] iemand zei, hij [D] loopt eens mee, het is hier nog niet gedoond.
[G] Ik keeg al [D] aan en ik schrok ervan, dat hij ooit Jorre niet gezien.
[A] Je [D] waart nog mooi, [G] net zo mooi, [D] als toen gaan ze het beginnen. _
_ Op het kerkplein in [G] november, zag ik ook [A] voor de eerste keer.
De [G] wind die [D] wijde erop, en ik zag het [A] gevoel.
[G] Ik zag mijn [D] hand al in de hand, en ik [Bm] dacht, loeito, loeito.
[D] Onderweg heb ik mezelf [G] verteld, [D] het was niet meer als een blaad dat fel. _ _ _ _ _
_ _ [A] _ [D] _ _ _
Een blaad dat fel, en een boekje dicht, maar wat [A] blijft, dat was zo gezicht.
[D] Al [G] verdacht de zon [D] en snaars de maan, ik was ogen niet [A] weer stil.
[G] Ik dacht meer aan [D] Oda dan aan mezelf, ik dacht dagen aan mijn stuk.
[A] _ [D] Wat is dit nou, mooie [G] vrouw, dit is [A] weggegooid, gelukkig.
[D] _
En slaags in bed, sloop ik net, [D] komt er geen open schepen mee.
Mijn [G] bed is [D] kaal, mijn kamer kaal, en [Bm] ik droom harde staal.
[G] Hij geeft iets [D] zacht, als doos, als vak, en ik draai mee omhoog [A] in.
[D] In een werm, weer ik werm, en droom ik mijn mooiste zin. _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ [G] _ _
_ _ _ _ [A] _ _
[G] _ _ [D] _ _ _ _
[A] _ _ [D] _ _ _ _
_ _ _ _ Veel geducht, en lang [G] gewaagd, ik ging door op halve kracht.
Er bleef niks meer [D] over van dit schip, het reef [Bm] laagzaam torenst.
[A] Van een puntje [D] aan de horizon, op een oceaan [A] zo groen.
Ik heb [D] alles, [G] onverbloot gegroeid, een haven, die kwam nooit.
_ _ Het was meer gesvoerd, en vello, hoogtietem naar [D] Oostegoon.
[G] Je keek mij [D] aan, en ik kegel aan, van [Bm] Kiegel's heer nou stond.
[A] Ik pegel, [E] o hand, en ik laag de wand, hoe je zich, [A] en hoe je naam, [D] en hoe je keek.
O hoor, wegstreekt, [D] toen de zon aan de hemel kwam. _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
[A] _ [D] _ _ _ _ _
_ [Bm] _ _ _ [G] _ _
[D] _ _ _ _ [A] _ _
_ _ _ _ [D] _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ [G] _ _
[A] _ _ [D] _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
[N] _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _