Dankbaar Chords by Robert Long
Tempo:
102.45 bpm
Chords used:
F
C
G
Bb
Gm
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret
Start Jamming...
[Gm] Pst.
[F] [G]
[C] [Gm] [G] Pst.
[C] [G] [C] [F] Mijn overgrootvader, die bracht het niet zo ver.
[Bb] Omdat die een [Dm] ontsag had voor [C] de mensen met [F] gezag.
Z'n hele leven bij één baas, [C] toen werd die ziek helaas.
[Bb] Hij leed aan tbc dus [D] kreeg die [F] dadelijk ontslag.
Hij stuurt dan ook al snel, zonder dankjewel.
Maar dankbaar [C] moet je zijn, [F] nederig en klein.
Hij [G] stuurt zonder een cent, [G] kapot z'n brouw is niet zo [C] fijn.
Maar [G] dankbaar moet [C] je zijn, [F] nederig en klein.
Dus bleef zo [G] redelijk, vriendelijk, geduldig [C] en bescheiden.
[Gm] Du-ru-ri [F]-du-ru-di, du-ru [G]-ri-du-du-du-du-ru-di-lu-da.
[C] Du-ru [Gm]-ri-du-du-ru [F]-di-du-du-du-du-ru-di-du [G]-du-du [C]-du-ru-di-la.
[G] [C] Mijn [F] opa die was boer, godvrezend hard en stoer.
Zondags twee keer naar [F] de kerk [C] dat hoorde toen [F] nog zo.
Z'n dochtertje werd ziek, [C] maar mocht van god geen prik.
Dus bleef ze voor haar [F] leven [C] lang misvormd [F] door polio.
Maar goed, ze ging niet dood.
De blijdschap was dus groot.
Dankbaar [C] moet je zijn, [F] nederig en klein.
Je [G] gooit dan maar desnoods een scheutje water [C] bij de wijn.
Want [G] dankbaar moet [C] je zijn, [F] nederig en klein.
Al smaakt die [G] wijn dan soms naar hele [C] smerige azijn.
[Gm] [F] [G]
[C] [Gm] [G]
[C] [G] [C] Mijn [F] vader stierf vrij jong door [C] kanker aan zijn long.
Na maanden in het [Am] ziekenhuis wou hij het [F] liefst dood.
Maar als die sterven zou, dan kwam de [C] dokter gauw.
Die telkens op [Bb] het [F] nippertje [C] weer leven in [F] hem spoot.
Toen hij de pijp uitging, was dat een [C] opluchting.
Dankbaar moet je zijn, [F] nederig en klein.
Het leven dat [G] is heilig ook al barst je [C] van de pijn.
Dankbaar moet je zijn, [F] nederig en klein.
Wie leven wil gaat dood, en wie graag sterft [C] krijgt medicijn.
[Gm] [F]
[C] [Gm] [F] [G]
[Gb] [G] [C] [F] En nu ben ik dus zelf [C] zo'n beetje op de helft.
Dat moet [Bb] natuurlijk helft [Dm] zijn, maar [C] dan rijmt het niet zo [F] fijn.
En nou pas zie ik in, [C] het heeft totaal geen zin.
[Bb] Om goed en braaf en [F] zoet en [C] lief en nederig te [F] zijn.
Daar schiet je niks mee op, het kost alleen je [F] kop.
Want dankbaarheid is [Bb] mooi, [Eb] maar niet voor elke fooi.
Want anders [F] leef je strakjes in een grote [Bb]
klerenzooi.
Dankbaar zijn jawel, [Eb] maar nimmer op de vel.
Al wordt je [F] dat ook ingegeven met de paplepel.
Dankbaar zijn is goed, [Eb] maar nooit wanneer het moet.
[F] Omdat je daar uiteindelijk toch meestal [Bb] zelf voor bloedt.
[F] [Eb] [F] [Bb] [F] [Eb] [F]
[Bb] [F] [F]
[Bb]
[F] [G]
[C] [Gm] [G] Pst.
[C] [G] [C] [F] Mijn overgrootvader, die bracht het niet zo ver.
[Bb] Omdat die een [Dm] ontsag had voor [C] de mensen met [F] gezag.
Z'n hele leven bij één baas, [C] toen werd die ziek helaas.
[Bb] Hij leed aan tbc dus [D] kreeg die [F] dadelijk ontslag.
Hij stuurt dan ook al snel, zonder dankjewel.
Maar dankbaar [C] moet je zijn, [F] nederig en klein.
Hij [G] stuurt zonder een cent, [G] kapot z'n brouw is niet zo [C] fijn.
Maar [G] dankbaar moet [C] je zijn, [F] nederig en klein.
Dus bleef zo [G] redelijk, vriendelijk, geduldig [C] en bescheiden.
[Gm] Du-ru-ri [F]-du-ru-di, du-ru [G]-ri-du-du-du-du-ru-di-lu-da.
[C] Du-ru [Gm]-ri-du-du-ru [F]-di-du-du-du-du-ru-di-du [G]-du-du [C]-du-ru-di-la.
[G] [C] Mijn [F] opa die was boer, godvrezend hard en stoer.
Zondags twee keer naar [F] de kerk [C] dat hoorde toen [F] nog zo.
Z'n dochtertje werd ziek, [C] maar mocht van god geen prik.
Dus bleef ze voor haar [F] leven [C] lang misvormd [F] door polio.
Maar goed, ze ging niet dood.
De blijdschap was dus groot.
Dankbaar [C] moet je zijn, [F] nederig en klein.
Je [G] gooit dan maar desnoods een scheutje water [C] bij de wijn.
Want [G] dankbaar moet [C] je zijn, [F] nederig en klein.
Al smaakt die [G] wijn dan soms naar hele [C] smerige azijn.
[Gm] [F] [G]
[C] [Gm] [G]
[C] [G] [C] Mijn [F] vader stierf vrij jong door [C] kanker aan zijn long.
Na maanden in het [Am] ziekenhuis wou hij het [F] liefst dood.
Maar als die sterven zou, dan kwam de [C] dokter gauw.
Die telkens op [Bb] het [F] nippertje [C] weer leven in [F] hem spoot.
Toen hij de pijp uitging, was dat een [C] opluchting.
Dankbaar moet je zijn, [F] nederig en klein.
Het leven dat [G] is heilig ook al barst je [C] van de pijn.
Dankbaar moet je zijn, [F] nederig en klein.
Wie leven wil gaat dood, en wie graag sterft [C] krijgt medicijn.
[Gm] [F]
[C] [Gm] [F] [G]
[Gb] [G] [C] [F] En nu ben ik dus zelf [C] zo'n beetje op de helft.
Dat moet [Bb] natuurlijk helft [Dm] zijn, maar [C] dan rijmt het niet zo [F] fijn.
En nou pas zie ik in, [C] het heeft totaal geen zin.
[Bb] Om goed en braaf en [F] zoet en [C] lief en nederig te [F] zijn.
Daar schiet je niks mee op, het kost alleen je [F] kop.
Want dankbaarheid is [Bb] mooi, [Eb] maar niet voor elke fooi.
Want anders [F] leef je strakjes in een grote [Bb]
klerenzooi.
Dankbaar zijn jawel, [Eb] maar nimmer op de vel.
Al wordt je [F] dat ook ingegeven met de paplepel.
Dankbaar zijn is goed, [Eb] maar nooit wanneer het moet.
[F] Omdat je daar uiteindelijk toch meestal [Bb] zelf voor bloedt.
[F] [Eb] [F] [Bb] [F] [Eb] [F]
[Bb] [F] [F]
[Bb]
Key:
F
C
G
Bb
Gm
F
C
G
_ [Gm] Pst.
[F] _ _ [G] _ _ _
[C] _ _ _ [Gm] _ _ [G] Pst. _
[C] _ _ [G] _ _ [C] _ _ [F] Mijn overgrootvader, die bracht het niet zo ver.
[Bb] Omdat die een [Dm] ontsag had voor [C] de mensen met [F] gezag.
Z'n hele leven bij één baas, [C] toen werd die ziek helaas.
[Bb] Hij leed aan tbc dus [D] kreeg die [F] dadelijk ontslag.
Hij stuurt dan ook al snel, _ zonder dankjewel.
Maar dankbaar [C] moet je zijn, [F] _ nederig en klein.
Hij [G] stuurt zonder een cent, [G] kapot z'n brouw is niet zo [C] fijn.
Maar [G] dankbaar moet [C] je zijn, [F] nederig en klein.
Dus bleef zo [G] redelijk, vriendelijk, geduldig [C] en bescheiden.
[Gm] Du-ru-ri [F]-du-ru-di, du-ru [G]-ri-du-du-du-du-ru-di-lu-da.
[C] _ Du-ru [Gm]-ri-du-du-ru [F]-di-du-du-du-du-ru-di-du [G]-du-du [C]-du-ru-di-la.
_ [G] _ _ [C] _ Mijn [F] opa die was boer, godvrezend hard en stoer. _
Zondags twee keer naar [F] de kerk [C] dat hoorde toen [F] nog zo.
Z'n dochtertje werd ziek, [C] maar mocht van god geen prik.
Dus bleef ze voor haar [F] leven [C] lang misvormd [F] door polio.
Maar goed, ze ging niet dood.
De blijdschap was dus groot.
Dankbaar [C] moet je zijn, [F] _ nederig en klein.
Je [G] gooit dan maar desnoods een scheutje water [C] bij de wijn.
Want [G] dankbaar moet [C] je zijn, _ [F] nederig en klein.
Al smaakt die [G] wijn dan soms naar hele [C] smerige azijn.
_ [Gm] _ [F] _ _ _ [G] _ _
[C] _ _ _ [Gm] _ _ _ [G] _ _
[C] _ _ [G] _ _ [C] _ Mijn [F] vader stierf vrij jong door [C] kanker aan zijn long.
Na maanden in het [Am] ziekenhuis wou hij het [F] liefst dood.
Maar als die sterven zou, dan kwam de [C] dokter gauw.
Die telkens op [Bb] het [F] nippertje [C] weer leven in [F] hem spoot.
Toen hij de pijp uitging, was dat een [C] opluchting.
Dankbaar moet je zijn, _ [F] nederig en klein.
Het leven dat [G] is heilig ook al barst je [C] van de pijn.
Dankbaar moet je zijn, [F] _ nederig en klein.
Wie leven wil gaat dood, en wie graag sterft [C] krijgt medicijn.
_ _ [Gm] _ [F] _ _ _ _
_ [C] _ _ [Gm] _ [F] _ _ _ [G] _
_ _ [Gb] _ [G] _ _ [C] _ [F] En nu ben ik dus zelf [C] zo'n beetje op de helft.
Dat moet [Bb] natuurlijk helft [Dm] zijn, maar [C] dan rijmt het niet zo [F] fijn.
En nou pas zie ik in, [C] het heeft totaal geen zin.
[Bb] Om goed en braaf en [F] zoet en [C] lief en nederig te [F] zijn.
Daar schiet je niks mee op, het kost alleen je _ [F] kop.
Want _ _ dankbaarheid is [Bb] mooi, [Eb] maar niet voor elke fooi.
Want anders [F] leef je strakjes in een grote [Bb]
klerenzooi.
Dankbaar zijn jawel, [Eb] maar nimmer op de vel.
Al wordt je [F] dat ook ingegeven met de paplepel.
_ Dankbaar zijn is goed, [Eb] maar nooit wanneer het moet.
[F] Omdat je daar uiteindelijk toch meestal [Bb] zelf voor bloedt.
[F] _ [Eb] _ _ [F] _ _ [Bb] _ _ _ [F] _ _ [Eb] _ _ [F] _
_ [Bb] _ _ [F] _ _ _ _ [F] _
_ _ _ _ _ [Bb] _ _ _
[F] _ _ [G] _ _ _
[C] _ _ _ [Gm] _ _ [G] Pst. _
[C] _ _ [G] _ _ [C] _ _ [F] Mijn overgrootvader, die bracht het niet zo ver.
[Bb] Omdat die een [Dm] ontsag had voor [C] de mensen met [F] gezag.
Z'n hele leven bij één baas, [C] toen werd die ziek helaas.
[Bb] Hij leed aan tbc dus [D] kreeg die [F] dadelijk ontslag.
Hij stuurt dan ook al snel, _ zonder dankjewel.
Maar dankbaar [C] moet je zijn, [F] _ nederig en klein.
Hij [G] stuurt zonder een cent, [G] kapot z'n brouw is niet zo [C] fijn.
Maar [G] dankbaar moet [C] je zijn, [F] nederig en klein.
Dus bleef zo [G] redelijk, vriendelijk, geduldig [C] en bescheiden.
[Gm] Du-ru-ri [F]-du-ru-di, du-ru [G]-ri-du-du-du-du-ru-di-lu-da.
[C] _ Du-ru [Gm]-ri-du-du-ru [F]-di-du-du-du-du-ru-di-du [G]-du-du [C]-du-ru-di-la.
_ [G] _ _ [C] _ Mijn [F] opa die was boer, godvrezend hard en stoer. _
Zondags twee keer naar [F] de kerk [C] dat hoorde toen [F] nog zo.
Z'n dochtertje werd ziek, [C] maar mocht van god geen prik.
Dus bleef ze voor haar [F] leven [C] lang misvormd [F] door polio.
Maar goed, ze ging niet dood.
De blijdschap was dus groot.
Dankbaar [C] moet je zijn, [F] _ nederig en klein.
Je [G] gooit dan maar desnoods een scheutje water [C] bij de wijn.
Want [G] dankbaar moet [C] je zijn, _ [F] nederig en klein.
Al smaakt die [G] wijn dan soms naar hele [C] smerige azijn.
_ [Gm] _ [F] _ _ _ [G] _ _
[C] _ _ _ [Gm] _ _ _ [G] _ _
[C] _ _ [G] _ _ [C] _ Mijn [F] vader stierf vrij jong door [C] kanker aan zijn long.
Na maanden in het [Am] ziekenhuis wou hij het [F] liefst dood.
Maar als die sterven zou, dan kwam de [C] dokter gauw.
Die telkens op [Bb] het [F] nippertje [C] weer leven in [F] hem spoot.
Toen hij de pijp uitging, was dat een [C] opluchting.
Dankbaar moet je zijn, _ [F] nederig en klein.
Het leven dat [G] is heilig ook al barst je [C] van de pijn.
Dankbaar moet je zijn, [F] _ nederig en klein.
Wie leven wil gaat dood, en wie graag sterft [C] krijgt medicijn.
_ _ [Gm] _ [F] _ _ _ _
_ [C] _ _ [Gm] _ [F] _ _ _ [G] _
_ _ [Gb] _ [G] _ _ [C] _ [F] En nu ben ik dus zelf [C] zo'n beetje op de helft.
Dat moet [Bb] natuurlijk helft [Dm] zijn, maar [C] dan rijmt het niet zo [F] fijn.
En nou pas zie ik in, [C] het heeft totaal geen zin.
[Bb] Om goed en braaf en [F] zoet en [C] lief en nederig te [F] zijn.
Daar schiet je niks mee op, het kost alleen je _ [F] kop.
Want _ _ dankbaarheid is [Bb] mooi, [Eb] maar niet voor elke fooi.
Want anders [F] leef je strakjes in een grote [Bb]
klerenzooi.
Dankbaar zijn jawel, [Eb] maar nimmer op de vel.
Al wordt je [F] dat ook ingegeven met de paplepel.
_ Dankbaar zijn is goed, [Eb] maar nooit wanneer het moet.
[F] Omdat je daar uiteindelijk toch meestal [Bb] zelf voor bloedt.
[F] _ [Eb] _ _ [F] _ _ [Bb] _ _ _ [F] _ _ [Eb] _ _ [F] _
_ [Bb] _ _ [F] _ _ _ _ [F] _
_ _ _ _ _ [Bb] _ _ _