Chords for K3 - Wij Zijn De Gibbertjes | Musical De 3 Biggetjes
Tempo:
69.9 bpm
Chords used:
Bb
Eb
Ab
C
F
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret
Start Jamming...
[Bb] Gisterenwoord wil jij beweren [C] dat u niet weet wat ik ben.
[Eb] Ja, ik zei daar net [Ab] al dat ik [Bb] jullie dierensoort niet ken.
Ik zag in mijn jonge leven [C] wel een eekhoor of konijn.
[Eb] Maar vertel nu toch [Ab] aan, Hooper, [Bb] welke beesten jullie zijn.
[Ab] Wij zijn [Eb] gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Ab] En we [Eb] gibberen van kip, [Bb] kip, kip.
Zijn [Ab] wij dan [Eb] gevertjes?
Wij [Bb] zijn gevertjes.
[C] Maar lief, is het ook dat je ons [F] geen kipt?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme wolk wel.
[Eb] Die ongelooflijk woont, wij [C] gaan ons wat [F] ik hem vertel.
[Ab] Dus wij zijn [Eb] gevertjes, [Bb] wij zijn gevertjes.
[Ab] En wij gibberen, gibberen, gibberen.
De hele [Bb] dag naar dood.
[Eb]
[G] [Gm] [Eb] [Ab] [Bb] Ik zocht eigenlijk drie piggetjes.
[C] Woonen die hier niet?
[Eb] Nee, die zijn [Ab] verhuisd.
Wij wonen [Bb] hier, zoals je ziet.
Die piggen waren dik en [C] daar houden ze wel wat.
[Eb] Maar wij drie, wij [Ab] zijn helemaal niet lekker.
[Bb] Weet je hoe dat kan?
Wel.
[Eb] Wij zijn gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Eb] En we gibberen van kip, [Bb] kip, kip.
Zijn [Eb] wij dan gevertjes?
Wij zijn [Bb] gevertjes.
Maar [C] lief, is het ook dat je ons [F] geen kipt?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme wolk wel.
[Eb] Die ongelooflijk woont, wij [C] gaan ons wat ik [F] hem vertel.
[Ab] Dus wij zijn [Eb] gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Ab] En wij gibberen, gibberen, [Bb] gibberen.
De hele dag naar dood.
[Bbm]
[C] [Bb] Dus als ik het goed [Bbm] begrepen [Eb] heb, [Bbm] dan kan ik [F] piepen.
Ja, [Bb] dat is [C] een goed idee.
[Bb] Je hebt je best gedaan.
[Eb] Wat?
Wat moet [Bbm] je met een [Ab] gevertje?
Ons leven is fijn [Bbm] en slecht.
[Ab] Wees [F] maar [Bb] zeker dat [Cm] je geen paard, [Bb]
[F] slachter, [Bb] trouwtje [F] wil.
Het [Ab] waren [Eb] gevertjes, echte [Bb] gevertjes.
[Ab] En de [Bb] gibberen van kip, kip, kip.
Het [Ab] waren [Eb] gibbertjes?
Echte [Bb] gibbertjes.
Maar [C] oevelhoeperd, dat geloot [F] geen kip.
Wat dan wel?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme hoepert wel.
[Eb] Die ongeloot gewoon weg, [C] alles wat men [F] hem vertelt.
Het [Ab] waren [Eb] gibbertjes, [Bb] echte gibbertjes.
[Ab] En die gibberen, gibberen, gibberen, gibberen, [Eb] gibberen, gibberen, gibberen, gibberen.
[C] De hele [Bb] dag naar dood.
[Eb] [Gm] [Ab]
[Eb] Ja, ik zei daar net [Ab] al dat ik [Bb] jullie dierensoort niet ken.
Ik zag in mijn jonge leven [C] wel een eekhoor of konijn.
[Eb] Maar vertel nu toch [Ab] aan, Hooper, [Bb] welke beesten jullie zijn.
[Ab] Wij zijn [Eb] gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Ab] En we [Eb] gibberen van kip, [Bb] kip, kip.
Zijn [Ab] wij dan [Eb] gevertjes?
Wij [Bb] zijn gevertjes.
[C] Maar lief, is het ook dat je ons [F] geen kipt?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme wolk wel.
[Eb] Die ongelooflijk woont, wij [C] gaan ons wat [F] ik hem vertel.
[Ab] Dus wij zijn [Eb] gevertjes, [Bb] wij zijn gevertjes.
[Ab] En wij gibberen, gibberen, gibberen.
De hele [Bb] dag naar dood.
[Eb]
[G] [Gm] [Eb] [Ab] [Bb] Ik zocht eigenlijk drie piggetjes.
[C] Woonen die hier niet?
[Eb] Nee, die zijn [Ab] verhuisd.
Wij wonen [Bb] hier, zoals je ziet.
Die piggen waren dik en [C] daar houden ze wel wat.
[Eb] Maar wij drie, wij [Ab] zijn helemaal niet lekker.
[Bb] Weet je hoe dat kan?
Wel.
[Eb] Wij zijn gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Eb] En we gibberen van kip, [Bb] kip, kip.
Zijn [Eb] wij dan gevertjes?
Wij zijn [Bb] gevertjes.
Maar [C] lief, is het ook dat je ons [F] geen kipt?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme wolk wel.
[Eb] Die ongelooflijk woont, wij [C] gaan ons wat ik [F] hem vertel.
[Ab] Dus wij zijn [Eb] gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Ab] En wij gibberen, gibberen, [Bb] gibberen.
De hele dag naar dood.
[Bbm]
[C] [Bb] Dus als ik het goed [Bbm] begrepen [Eb] heb, [Bbm] dan kan ik [F] piepen.
Ja, [Bb] dat is [C] een goed idee.
[Bb] Je hebt je best gedaan.
[Eb] Wat?
Wat moet [Bbm] je met een [Ab] gevertje?
Ons leven is fijn [Bbm] en slecht.
[Ab] Wees [F] maar [Bb] zeker dat [Cm] je geen paard, [Bb]
[F] slachter, [Bb] trouwtje [F] wil.
Het [Ab] waren [Eb] gevertjes, echte [Bb] gevertjes.
[Ab] En de [Bb] gibberen van kip, kip, kip.
Het [Ab] waren [Eb] gibbertjes?
Echte [Bb] gibbertjes.
Maar [C] oevelhoeperd, dat geloot [F] geen kip.
Wat dan wel?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme hoepert wel.
[Eb] Die ongeloot gewoon weg, [C] alles wat men [F] hem vertelt.
Het [Ab] waren [Eb] gibbertjes, [Bb] echte gibbertjes.
[Ab] En die gibberen, gibberen, gibberen, gibberen, [Eb] gibberen, gibberen, gibberen, gibberen.
[C] De hele [Bb] dag naar dood.
[Eb] [Gm] [Ab]
Key:
Bb
Eb
Ab
C
F
Bb
Eb
Ab
[Bb] _ _ _ _ Gisterenwoord wil jij beweren [C] dat u niet weet wat ik ben.
[Eb] Ja, ik zei daar net [Ab] al dat ik [Bb] jullie dierensoort niet ken.
Ik zag in mijn jonge leven [C] wel een eekhoor of konijn.
[Eb] Maar vertel nu toch [Ab] aan, Hooper, [Bb] welke beesten jullie zijn.
[Ab] Wij zijn [Eb] gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Ab] En we [Eb] gibberen van kip, [Bb] kip, kip.
Zijn [Ab] wij dan [Eb] gevertjes?
Wij [Bb] zijn gevertjes.
[C] Maar lief, is het ook dat je ons [F] geen kipt?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme wolk wel.
[Eb] Die ongelooflijk woont, wij [C] gaan ons wat [F] ik hem vertel.
[Ab] Dus wij zijn [Eb] gevertjes, [Bb] wij zijn gevertjes.
[Ab] En wij gibberen, gibberen, gibberen.
De hele [Bb] dag naar dood.
[Eb] _ _
[G] _ [Gm] _ [Eb] _ [Ab] [Bb] Ik zocht eigenlijk drie piggetjes.
[C] Woonen die hier niet?
[Eb] Nee, die zijn [Ab] verhuisd.
Wij wonen [Bb] hier, zoals je ziet.
_ Die piggen waren dik en [C] daar houden ze wel wat.
[Eb] Maar wij drie, wij [Ab] zijn helemaal niet lekker.
[Bb] Weet je hoe dat kan?
Wel.
[Eb] Wij zijn gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Eb] En we gibberen van kip, [Bb] kip, kip.
Zijn [Eb] wij dan gevertjes?
Wij zijn [Bb] gevertjes.
Maar [C] lief, is het ook dat je ons [F] geen kipt?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme wolk wel.
[Eb] Die ongelooflijk woont, wij [C] gaan ons wat ik [F] hem vertel.
[Ab] Dus wij zijn [Eb] gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Ab] En wij gibberen, gibberen, [Bb] gibberen.
De hele dag naar dood.
[Bbm] _
_ _ [C] _ [Bb] Dus als ik het goed [Bbm] begrepen [Eb] heb, [Bbm] dan kan ik [F] piepen.
Ja, [Bb] dat is [C] een goed idee.
[Bb] Je hebt je best gedaan.
[Eb] Wat?
Wat moet [Bbm] je met een [Ab] gevertje?
Ons leven is fijn [Bbm] en slecht.
[Ab] Wees [F] maar [Bb] zeker dat [Cm] je geen paard, [Bb]
[F] slachter, [Bb] trouwtje [F] wil.
Het [Ab] waren [Eb] gevertjes, echte [Bb] gevertjes.
[Ab] En de [Bb] gibberen van kip, kip, kip.
Het [Ab] waren [Eb] gibbertjes?
Echte [Bb] gibbertjes.
Maar [C] oevelhoeperd, dat geloot [F] geen kip.
Wat dan wel?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme hoepert wel.
[Eb] Die ongeloot gewoon weg, [C] alles wat men [F] hem vertelt.
Het [Ab] waren [Eb] gibbertjes, [Bb] echte gibbertjes.
[Ab] En die gibberen, gibberen, gibberen, gibberen, [Eb] gibberen, gibberen, gibberen, gibberen.
[C] De hele [Bb] dag naar dood.
[Eb] _ _ [Gm] _ _ [Ab] _ _
[Eb] Ja, ik zei daar net [Ab] al dat ik [Bb] jullie dierensoort niet ken.
Ik zag in mijn jonge leven [C] wel een eekhoor of konijn.
[Eb] Maar vertel nu toch [Ab] aan, Hooper, [Bb] welke beesten jullie zijn.
[Ab] Wij zijn [Eb] gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Ab] En we [Eb] gibberen van kip, [Bb] kip, kip.
Zijn [Ab] wij dan [Eb] gevertjes?
Wij [Bb] zijn gevertjes.
[C] Maar lief, is het ook dat je ons [F] geen kipt?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme wolk wel.
[Eb] Die ongelooflijk woont, wij [C] gaan ons wat [F] ik hem vertel.
[Ab] Dus wij zijn [Eb] gevertjes, [Bb] wij zijn gevertjes.
[Ab] En wij gibberen, gibberen, gibberen.
De hele [Bb] dag naar dood.
[Eb] _ _
[G] _ [Gm] _ [Eb] _ [Ab] [Bb] Ik zocht eigenlijk drie piggetjes.
[C] Woonen die hier niet?
[Eb] Nee, die zijn [Ab] verhuisd.
Wij wonen [Bb] hier, zoals je ziet.
_ Die piggen waren dik en [C] daar houden ze wel wat.
[Eb] Maar wij drie, wij [Ab] zijn helemaal niet lekker.
[Bb] Weet je hoe dat kan?
Wel.
[Eb] Wij zijn gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Eb] En we gibberen van kip, [Bb] kip, kip.
Zijn [Eb] wij dan gevertjes?
Wij zijn [Bb] gevertjes.
Maar [C] lief, is het ook dat je ons [F] geen kipt?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme wolk wel.
[Eb] Die ongelooflijk woont, wij [C] gaan ons wat ik [F] hem vertel.
[Ab] Dus wij zijn [Eb] gevertjes, wij [Bb] zijn gevertjes.
[Ab] En wij gibberen, gibberen, [Bb] gibberen.
De hele dag naar dood.
[Bbm] _
_ _ [C] _ [Bb] Dus als ik het goed [Bbm] begrepen [Eb] heb, [Bbm] dan kan ik [F] piepen.
Ja, [Bb] dat is [C] een goed idee.
[Bb] Je hebt je best gedaan.
[Eb] Wat?
Wat moet [Bbm] je met een [Ab] gevertje?
Ons leven is fijn [Bbm] en slecht.
[Ab] Wees [F] maar [Bb] zeker dat [Cm] je geen paard, [Bb]
[F] slachter, [Bb] trouwtje [F] wil.
Het [Ab] waren [Eb] gevertjes, echte [Bb] gevertjes.
[Ab] En de [Bb] gibberen van kip, kip, kip.
Het [Ab] waren [Eb] gibbertjes?
Echte [Bb] gibbertjes.
Maar [C] oevelhoeperd, dat geloot [F] geen kip.
Wat dan wel?
[Eb] Een kip misschien wel niet, [Bb] maar die tomme hoepert wel.
[Eb] Die ongeloot gewoon weg, [C] alles wat men [F] hem vertelt.
Het [Ab] waren [Eb] gibbertjes, [Bb] echte gibbertjes.
[Ab] En die gibberen, gibberen, gibberen, gibberen, [Eb] gibberen, gibberen, gibberen, gibberen.
[C] De hele [Bb] dag naar dood.
[Eb] _ _ [Gm] _ _ [Ab] _ _