Piere De Beeste Chords by Willem Vermandere
Tempo:
131.2 bpm
Chords used:
D
G
A
F#
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret
Start Jamming...
[D] [G]
[A] [D]
Mensen harten gondel te harden, zet je hond er nere en zie het [G] uit verstaan.
Want kan je gaan vertellen van puur de [D] beste, nergens van een vent, nergens van [G] een karwaad.
[A] [D]
Je kan het al zien van kleins in de wiege, dat kind was het zonder [F#] lak [G] klok gemaakt.
Hij schapte en stond als [D] woonmest zijn beentjes en hij zelfs zijn keel [A] door zijn wiege [G] zagt.
[A] [D]
Hij groeide, hij groeide en bleef hij maar groeien, groeien zonder einde, het was leuk [G] om te zien.
Zijn maatjes in school [D] kwamen met moeite, ze kwamen met moeite tot [A] ze stonden z'n knieën.
[D]
Hij kon niet wel pijzen, dat vijndje had honger, een groot boerenbrood was het begin [G] nog niet werd.
Zijn vader moest vroeten, [D] slag om slingeren, want Piere kust eten, eten like een [A] paard.
[D]
En Piere vroeg heel zijn leven bij de boeren, hij trok hier de karren en [G] slachtte het zwin.
Hij sliep in de koeienstal [D] bij de beesten, want in hem [A] baden hun [D] kastie niet [A] in.
[D]
En Piere bleef jonkman, maar ja, zo'n posteur, niet voor zijn luik, want hij [G] nam wel zeer.
Het jong volk ging dansen vrij [D] langs de straat en hij nog [A] gebleed, ja meer [G] dan een keer.
[A] [D]
Maar hij velde de bomen en hij droeg z'n schoenen, honderden kilo's smeedt [G] ze in de lucht.
Hij was hier de sterkste van [D] hun en tronden de grootste bandiet, [A] gong van hem op de vlucht.
[D]
En de mensen zei, ja ze zagen zoveel, waar of geen waar, maar ze zagen [G]
toelijk.
Ze zijn, dacht Piere, en peesten [D] de beesten, zo trekken ze [A] mensen hun armen door het schrik.
[D]
Het is waar, maar leefde hij juist, lik een beestje.
Vijf schuine praat kwam er niet [G] uit zijn mond, ge gong van z'n leven uit [D] naar de mensen.
En zij nam [A] begraven, lik een hond [G] in de grond.
[A] [D]
Maar hond nu nog bij ze, en pieren de beesten.
Toen schiet er in mijn kop nog [G] altijd die waas.
Er moesten er meer zijn, [D] lik pieren de beesten, [A] want dat was een kerel, dat was nog een maas.
[A] [D]
Mensen harten gondel te harden, zet je hond er nere en zie het [G] uit verstaan.
Want kan je gaan vertellen van puur de [D] beste, nergens van een vent, nergens van [G] een karwaad.
[A] [D]
Je kan het al zien van kleins in de wiege, dat kind was het zonder [F#] lak [G] klok gemaakt.
Hij schapte en stond als [D] woonmest zijn beentjes en hij zelfs zijn keel [A] door zijn wiege [G] zagt.
[A] [D]
Hij groeide, hij groeide en bleef hij maar groeien, groeien zonder einde, het was leuk [G] om te zien.
Zijn maatjes in school [D] kwamen met moeite, ze kwamen met moeite tot [A] ze stonden z'n knieën.
[D]
Hij kon niet wel pijzen, dat vijndje had honger, een groot boerenbrood was het begin [G] nog niet werd.
Zijn vader moest vroeten, [D] slag om slingeren, want Piere kust eten, eten like een [A] paard.
[D]
En Piere vroeg heel zijn leven bij de boeren, hij trok hier de karren en [G] slachtte het zwin.
Hij sliep in de koeienstal [D] bij de beesten, want in hem [A] baden hun [D] kastie niet [A] in.
[D]
En Piere bleef jonkman, maar ja, zo'n posteur, niet voor zijn luik, want hij [G] nam wel zeer.
Het jong volk ging dansen vrij [D] langs de straat en hij nog [A] gebleed, ja meer [G] dan een keer.
[A] [D]
Maar hij velde de bomen en hij droeg z'n schoenen, honderden kilo's smeedt [G] ze in de lucht.
Hij was hier de sterkste van [D] hun en tronden de grootste bandiet, [A] gong van hem op de vlucht.
[D]
En de mensen zei, ja ze zagen zoveel, waar of geen waar, maar ze zagen [G]
toelijk.
Ze zijn, dacht Piere, en peesten [D] de beesten, zo trekken ze [A] mensen hun armen door het schrik.
[D]
Het is waar, maar leefde hij juist, lik een beestje.
Vijf schuine praat kwam er niet [G] uit zijn mond, ge gong van z'n leven uit [D] naar de mensen.
En zij nam [A] begraven, lik een hond [G] in de grond.
[A] [D]
Maar hond nu nog bij ze, en pieren de beesten.
Toen schiet er in mijn kop nog [G] altijd die waas.
Er moesten er meer zijn, [D] lik pieren de beesten, [A] want dat was een kerel, dat was nog een maas.
Key:
D
G
A
F#
D
G
A
F#
[D] _ _ _ [G] _ _ _
_ [A] _ _ [D] _ _ _
_ _ _ _ _ _
Mensen harten gondel te harden, _ _ zet je hond er nere en zie het [G] uit verstaan. _
Want kan je gaan vertellen van puur de [D] beste, _ _ _ nergens van een vent, nergens van [G] een karwaad.
[A] _ _ [D] _ _ _
_ _ _ _ _
Je kan het al zien van kleins in de wiege, _ dat kind was het zonder [F#] lak [G] klok gemaakt.
_ Hij schapte en stond als [D] woonmest zijn beentjes _ en hij zelfs zijn keel [A] door zijn wiege [G] zagt.
[A] _ _ [D] _ _
_ _ _ _ _ _
Hij groeide, hij groeide en bleef hij maar groeien, _ _ groeien zonder einde, het was leuk [G] om te zien.
_ Zijn maatjes in school _ [D] kwamen met moeite, _ ze kwamen met moeite tot [A] ze stonden z'n knieën.
_ _ [D] _
_ _ _ _ _ _
Hij kon niet wel pijzen, dat vijndje had honger, _ een groot boerenbrood was het begin [G] nog niet werd.
_ _ Zijn vader moest vroeten, [D] slag om slingeren, _ want Piere kust eten, _ eten like een [A] paard.
_ [D] _
_ _ _ _ _ _
_ En Piere vroeg heel zijn leven bij de boeren, _ hij trok hier de karren en [G] slachtte het zwin.
_ Hij sliep in de koeienstal [D] bij de beesten, _ _ want in hem [A] baden hun [D] kastie niet [A] in.
_ [D] _
_ _ _ _ _ _
_ En Piere bleef jonkman, maar ja, zo'n posteur, _ niet voor zijn luik, want hij [G] nam wel zeer.
Het jong volk ging dansen vrij [D] langs de straat _ en hij nog [A] gebleed, ja meer [G] dan een keer.
[A] _ _ [D] _
_ _ _ _ _ _
Maar hij velde de bomen en hij droeg z'n schoenen, _ _ _ _ honderden kilo's smeedt [G] ze in de lucht.
_ _ Hij was hier de sterkste van [D] hun en tronden _ de grootste bandiet, [A] gong van hem op de vlucht.
_ _ [D] _
_ _ _ _ _ _
En de mensen zei, ja ze zagen zoveel, _ _ waar of geen waar, maar ze zagen [G]
toelijk.
_ Ze zijn, dacht Piere, en peesten [D] de beesten, _ zo trekken ze [A] mensen hun armen door het schrik.
_ _ [D] _
_ _ _ _ _ _
Het is waar, maar leefde hij juist, lik een beestje. _
Vijf schuine praat kwam er niet [G] uit zijn mond, _ _ ge gong van z'n leven uit [D] naar de mensen. _
En zij nam [A] begraven, lik een hond [G] in de grond.
[A] _ _ [D] _
_ _ _ _ _ _
_ Maar hond nu nog bij ze, en pieren de beesten. _ _
Toen schiet er in mijn kop nog [G] altijd die waas.
_ Er moesten er meer zijn, [D] lik pieren de beesten, _ [A] want dat was een kerel, _ dat was nog een maas. _ _ _ _ _
_ [A] _ _ [D] _ _ _
_ _ _ _ _ _
Mensen harten gondel te harden, _ _ zet je hond er nere en zie het [G] uit verstaan. _
Want kan je gaan vertellen van puur de [D] beste, _ _ _ nergens van een vent, nergens van [G] een karwaad.
[A] _ _ [D] _ _ _
_ _ _ _ _
Je kan het al zien van kleins in de wiege, _ dat kind was het zonder [F#] lak [G] klok gemaakt.
_ Hij schapte en stond als [D] woonmest zijn beentjes _ en hij zelfs zijn keel [A] door zijn wiege [G] zagt.
[A] _ _ [D] _ _
_ _ _ _ _ _
Hij groeide, hij groeide en bleef hij maar groeien, _ _ groeien zonder einde, het was leuk [G] om te zien.
_ Zijn maatjes in school _ [D] kwamen met moeite, _ ze kwamen met moeite tot [A] ze stonden z'n knieën.
_ _ [D] _
_ _ _ _ _ _
Hij kon niet wel pijzen, dat vijndje had honger, _ een groot boerenbrood was het begin [G] nog niet werd.
_ _ Zijn vader moest vroeten, [D] slag om slingeren, _ want Piere kust eten, _ eten like een [A] paard.
_ [D] _
_ _ _ _ _ _
_ En Piere vroeg heel zijn leven bij de boeren, _ hij trok hier de karren en [G] slachtte het zwin.
_ Hij sliep in de koeienstal [D] bij de beesten, _ _ want in hem [A] baden hun [D] kastie niet [A] in.
_ [D] _
_ _ _ _ _ _
_ En Piere bleef jonkman, maar ja, zo'n posteur, _ niet voor zijn luik, want hij [G] nam wel zeer.
Het jong volk ging dansen vrij [D] langs de straat _ en hij nog [A] gebleed, ja meer [G] dan een keer.
[A] _ _ [D] _
_ _ _ _ _ _
Maar hij velde de bomen en hij droeg z'n schoenen, _ _ _ _ honderden kilo's smeedt [G] ze in de lucht.
_ _ Hij was hier de sterkste van [D] hun en tronden _ de grootste bandiet, [A] gong van hem op de vlucht.
_ _ [D] _
_ _ _ _ _ _
En de mensen zei, ja ze zagen zoveel, _ _ waar of geen waar, maar ze zagen [G]
toelijk.
_ Ze zijn, dacht Piere, en peesten [D] de beesten, _ zo trekken ze [A] mensen hun armen door het schrik.
_ _ [D] _
_ _ _ _ _ _
Het is waar, maar leefde hij juist, lik een beestje. _
Vijf schuine praat kwam er niet [G] uit zijn mond, _ _ ge gong van z'n leven uit [D] naar de mensen. _
En zij nam [A] begraven, lik een hond [G] in de grond.
[A] _ _ [D] _
_ _ _ _ _ _
_ Maar hond nu nog bij ze, en pieren de beesten. _ _
Toen schiet er in mijn kop nog [G] altijd die waas.
_ Er moesten er meer zijn, [D] lik pieren de beesten, _ [A] want dat was een kerel, _ dat was nog een maas. _ _ _ _ _