Zeemanslied Johnny & Willy Chords
Tempo:
126.15 bpm
Chords used:
G
D
Ab
Eb
Gm
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret
Start Jamming...
[Bm] [Bb] [Gb] [G]
[A]
[G]
[Am] [D] [G] [Bb] [D]
[G] [Gm] Zij stonden aan de [D] waterkant, hij drukte zacht haar [Gm] bleke hand.
Roeide de [Cm] sirene, geheel door [Gb] troefheid [Ab] overmankt.
[G] Zij dacht hoe het wijde [D] water vlak, het [Gm] allermooiste in haar braak.
Van wonderen [G] keek ze op het [Cm] hemd, [Gm] hij sprak voldroeven is met [F] tranen in [G] haar stem.
[Gm] Ach [D] [G] waarom gaan wij [C] voorgoed van [A] elkaar?
Jij weet [D] niet hoe ik in [G] stilte lijk, [E] want [G] in mijn leven komt nooit meer [A] een ander.
[Cm]
[A] En ik [Bm] blijf [G] [Fm] hier [D] in [G]
eenzaamheid.
Een [C] zeemanshaar kroeg [Cm] alleen onder [G] wijde oceaan.
En van [D] beloften aan de wal, [G] daar [D] denkt de [G] zeeman niet meer aan.
[E] Ach [D] [G] waarom gaan wij [C] voorgoed [A] van elkaar?
Blijf [D] ik alleen [C] [D] in het [G] leven staan.
[D] [Gm] Ik maak jou jongen geen [D] verwijt, maar zal je toch van [Gm] tijd tot tijd aan deze [Bb] ogenblikken [Cm] denken.
Hoe op mijn hart van weemoed [D] gereikt.
[Gm] Ik weet we zijn te ver [D] gegaan, maar ook zo is nu [Gm] ons bestaan.
Het kort [G] geluk gaat snel [Cm] voorbij, en [Gm] de ontgoocheling [Dm] heeft met ons geen [G] medelijk.
Ach [D] waarom [G] gaan wij voorgoed van [A] elkaar?
Jij [D] weet niet hoe [Am] ik in [G] stilte lijk, [Bb] want [D] in [G] mijn leven komt nooit [A] meer een ander.
En ik [D] blijf hier in [G]
eenzaamheid.
[C] Een zeemanshaar kroeg [Cm] alleen [G] onder wijde oceaan.
En [C] van [D] beloften aan de [G]
[D] wal, [C] daar [D] denkt [G] de zeeman niet meer aan.
[Gb] Ach [D] [G] waarom gaan wij voorgoed [A] van elkaar?
Blijf [D] ik alleen [C] [D] in het [G] leven staan.
[Eb] [Abm] En snikkend aan de [Eb] waterkant, met groef ogen [Abm] rood omrand.
Zat zij haar levensdroom [Eb] [Dbm] verdwijnen, voorgoed naar het verre vreemde [Ab] land.
[Abm] Zo brak het [Eb] noodlot met ruug, haar mooie [Abm] sprookje van geluk.
En starend in het [Dbm] grijs verschiep, zong zij [Abm] heel zacht het hem [Eb] haar droeven vast.
[Ab] Schatje, ach [Eb] [Ab] waarom gaan wij [Db] voorgoed [Ab] van [Bb] elkaar?
Jij weet [Eb] niet hoe ik [Bbm] in [Ab] stilte lijk, [Abm] want [Eb] in [Ab] mijn leven komt nooit meer [Bb] een ander.
En ik [Eb] blijf [Db] hier [Eb]
in [Ab] eenzaamheid.
[Db] Een zeemanshaar kroeg [Dbm] alleen onder [Ab] wijde oceaan.
En van [Eb] beloften aan de wal, [Ab] daar denkt de zeeman niet meer aan.
[Abm] Ach [Eb] [Ab] waarom gaan wij voorgoed van [Bb] elkaar?
Anders blijf ik [Eb] alleen in het [Abm] [Ab] leven staan.
[Ab]
[N]
[A]
[G]
[Am] [D] [G] [Bb] [D]
[G] [Gm] Zij stonden aan de [D] waterkant, hij drukte zacht haar [Gm] bleke hand.
Roeide de [Cm] sirene, geheel door [Gb] troefheid [Ab] overmankt.
[G] Zij dacht hoe het wijde [D] water vlak, het [Gm] allermooiste in haar braak.
Van wonderen [G] keek ze op het [Cm] hemd, [Gm] hij sprak voldroeven is met [F] tranen in [G] haar stem.
[Gm] Ach [D] [G] waarom gaan wij [C] voorgoed van [A] elkaar?
Jij weet [D] niet hoe ik in [G] stilte lijk, [E] want [G] in mijn leven komt nooit meer [A] een ander.
[Cm]
[A] En ik [Bm] blijf [G] [Fm] hier [D] in [G]
eenzaamheid.
Een [C] zeemanshaar kroeg [Cm] alleen onder [G] wijde oceaan.
En van [D] beloften aan de wal, [G] daar [D] denkt de [G] zeeman niet meer aan.
[E] Ach [D] [G] waarom gaan wij [C] voorgoed [A] van elkaar?
Blijf [D] ik alleen [C] [D] in het [G] leven staan.
[D] [Gm] Ik maak jou jongen geen [D] verwijt, maar zal je toch van [Gm] tijd tot tijd aan deze [Bb] ogenblikken [Cm] denken.
Hoe op mijn hart van weemoed [D] gereikt.
[Gm] Ik weet we zijn te ver [D] gegaan, maar ook zo is nu [Gm] ons bestaan.
Het kort [G] geluk gaat snel [Cm] voorbij, en [Gm] de ontgoocheling [Dm] heeft met ons geen [G] medelijk.
Ach [D] waarom [G] gaan wij voorgoed van [A] elkaar?
Jij [D] weet niet hoe [Am] ik in [G] stilte lijk, [Bb] want [D] in [G] mijn leven komt nooit [A] meer een ander.
En ik [D] blijf hier in [G]
eenzaamheid.
[C] Een zeemanshaar kroeg [Cm] alleen [G] onder wijde oceaan.
En [C] van [D] beloften aan de [G]
[D] wal, [C] daar [D] denkt [G] de zeeman niet meer aan.
[Gb] Ach [D] [G] waarom gaan wij voorgoed [A] van elkaar?
Blijf [D] ik alleen [C] [D] in het [G] leven staan.
[Eb] [Abm] En snikkend aan de [Eb] waterkant, met groef ogen [Abm] rood omrand.
Zat zij haar levensdroom [Eb] [Dbm] verdwijnen, voorgoed naar het verre vreemde [Ab] land.
[Abm] Zo brak het [Eb] noodlot met ruug, haar mooie [Abm] sprookje van geluk.
En starend in het [Dbm] grijs verschiep, zong zij [Abm] heel zacht het hem [Eb] haar droeven vast.
[Ab] Schatje, ach [Eb] [Ab] waarom gaan wij [Db] voorgoed [Ab] van [Bb] elkaar?
Jij weet [Eb] niet hoe ik [Bbm] in [Ab] stilte lijk, [Abm] want [Eb] in [Ab] mijn leven komt nooit meer [Bb] een ander.
En ik [Eb] blijf [Db] hier [Eb]
in [Ab] eenzaamheid.
[Db] Een zeemanshaar kroeg [Dbm] alleen onder [Ab] wijde oceaan.
En van [Eb] beloften aan de wal, [Ab] daar denkt de zeeman niet meer aan.
[Abm] Ach [Eb] [Ab] waarom gaan wij voorgoed van [Bb] elkaar?
Anders blijf ik [Eb] alleen in het [Abm] [Ab] leven staan.
[Ab]
[N]
Key:
G
D
Ab
Eb
Gm
G
D
Ab
[Bm] _ [Bb] _ [Gb] _ [G] _ _ _ _ _
_ _ _ _ [A] _ _ _ _
_ _ _ _ [G] _ _ _ _
_ [Am] _ [D] _ _ [G] _ _ [Bb] _ [D] _
_ _ [G] _ [Gm] _ Zij stonden aan de [D] _ waterkant, _ hij drukte zacht haar [Gm] bleke _ hand.
_ _ Roeide de _ _ [Cm] sirene, _ geheel door [Gb] troefheid _ [Ab] _ overmankt.
[G] Zij dacht hoe het wijde [D] water vlak, _ _ het [Gm] allermooiste in haar braak.
Van wonderen [G] keek ze op het [Cm] hemd, [Gm] hij sprak voldroeven is met [F] tranen in [G] haar stem.
[Gm] Ach [D] [G] waarom gaan wij _ [C] voorgoed van [A] elkaar? _ _ _
_ Jij weet [D] niet hoe ik in [G] stilte _ _ lijk, [E] want [G] in mijn leven komt nooit meer [A] een ander.
[Cm] _
[A] _ En ik [Bm] blijf _ [G] [Fm] hier [D] _ in _ [G] _ _ _
eenzaamheid.
Een _ [C] _ zeemanshaar kroeg [Cm] alleen onder [G] wijde _ oceaan.
En van [D] beloften aan de wal, [G] daar [D] denkt de [G] zeeman niet meer aan.
[E] Ach [D] [G] waarom gaan wij _ [C] voorgoed [A] van elkaar? _ _
_ Blijf [D] ik _ alleen _ [C] [D] in het [G] leven _ staan.
_ _ [D] _ [Gm] _ _ Ik maak jou jongen geen [D] _ _ _ verwijt, maar zal je toch van [Gm] tijd tot _ tijd aan deze [Bb] ogenblikken [Cm] denken.
_ Hoe op mijn hart van weemoed _ [D] gereikt.
[Gm] Ik weet we zijn te ver [D] _ gegaan, _ maar ook zo is nu [Gm] ons _ bestaan.
Het kort [G] geluk gaat snel [Cm] voorbij, en [Gm] de ontgoocheling [Dm] heeft met ons geen [G] medelijk.
Ach [D] waarom [G] gaan wij _ voorgoed van [A] elkaar? _ _
_ Jij [D] weet niet _ hoe [Am] ik in [G] stilte _ _ lijk, [Bb] want [D] in [G] mijn _ leven komt nooit [A] meer een _ ander.
_ _ En ik [D] blijf _ hier _ in _ [G] _ _ _
eenzaamheid.
_ _ _ [C] Een zeemanshaar kroeg [Cm] _ alleen [G] onder wijde _ oceaan.
En [C] van [D] beloften aan de [G]
[D] wal, [C] daar [D] denkt [G] de zeeman niet meer aan.
[Gb] Ach [D] [G] waarom gaan wij _ voorgoed [A] van elkaar? _ _
_ _ Blijf [D] ik _ alleen _ [C] [D] in het [G] leven staan. _
_ [Eb] _ _ _ _ [Abm] En snikkend aan de [Eb] _ waterkant, _ met groef ogen [Abm] rood _ omrand.
Zat zij haar levensdroom [Eb] _ _ [Dbm] verdwijnen, voorgoed naar het verre vreemde [Ab] land.
[Abm] Zo brak het [Eb] noodlot met _ _ ruug, haar mooie [Abm] sprookje van geluk.
_ En starend in het [Dbm] grijs verschiep, zong zij [Abm] heel zacht het hem [Eb] haar droeven vast.
[Ab] Schatje, ach [Eb] [Ab] waarom gaan wij _ [Db] voorgoed [Ab] van [Bb] elkaar? _ _ _
_ Jij weet [Eb] niet hoe ik [Bbm] in [Ab] stilte _ _ lijk, [Abm] want [Eb] in [Ab] mijn leven komt nooit meer [Bb] een ander. _
_ En ik [Eb] blijf [Db] hier [Eb] _
_ in [Ab] _ _ _ eenzaamheid.
_ _ _ [Db] Een zeemanshaar kroeg [Dbm] alleen onder [Ab] wijde _ _ oceaan.
En van [Eb] beloften aan de wal, _ [Ab] daar denkt de zeeman niet meer aan.
[Abm] Ach [Eb] [Ab] waarom gaan wij _ voorgoed van [Bb] elkaar? _ _
Anders blijf ik [Eb] _ alleen _ _ in het [Abm] [Ab] leven staan. _ _ _
_ [Ab] _ _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _ _ [N] _
_ _ _ _ [A] _ _ _ _
_ _ _ _ [G] _ _ _ _
_ [Am] _ [D] _ _ [G] _ _ [Bb] _ [D] _
_ _ [G] _ [Gm] _ Zij stonden aan de [D] _ waterkant, _ hij drukte zacht haar [Gm] bleke _ hand.
_ _ Roeide de _ _ [Cm] sirene, _ geheel door [Gb] troefheid _ [Ab] _ overmankt.
[G] Zij dacht hoe het wijde [D] water vlak, _ _ het [Gm] allermooiste in haar braak.
Van wonderen [G] keek ze op het [Cm] hemd, [Gm] hij sprak voldroeven is met [F] tranen in [G] haar stem.
[Gm] Ach [D] [G] waarom gaan wij _ [C] voorgoed van [A] elkaar? _ _ _
_ Jij weet [D] niet hoe ik in [G] stilte _ _ lijk, [E] want [G] in mijn leven komt nooit meer [A] een ander.
[Cm] _
[A] _ En ik [Bm] blijf _ [G] [Fm] hier [D] _ in _ [G] _ _ _
eenzaamheid.
Een _ [C] _ zeemanshaar kroeg [Cm] alleen onder [G] wijde _ oceaan.
En van [D] beloften aan de wal, [G] daar [D] denkt de [G] zeeman niet meer aan.
[E] Ach [D] [G] waarom gaan wij _ [C] voorgoed [A] van elkaar? _ _
_ Blijf [D] ik _ alleen _ [C] [D] in het [G] leven _ staan.
_ _ [D] _ [Gm] _ _ Ik maak jou jongen geen [D] _ _ _ verwijt, maar zal je toch van [Gm] tijd tot _ tijd aan deze [Bb] ogenblikken [Cm] denken.
_ Hoe op mijn hart van weemoed _ [D] gereikt.
[Gm] Ik weet we zijn te ver [D] _ gegaan, _ maar ook zo is nu [Gm] ons _ bestaan.
Het kort [G] geluk gaat snel [Cm] voorbij, en [Gm] de ontgoocheling [Dm] heeft met ons geen [G] medelijk.
Ach [D] waarom [G] gaan wij _ voorgoed van [A] elkaar? _ _
_ Jij [D] weet niet _ hoe [Am] ik in [G] stilte _ _ lijk, [Bb] want [D] in [G] mijn _ leven komt nooit [A] meer een _ ander.
_ _ En ik [D] blijf _ hier _ in _ [G] _ _ _
eenzaamheid.
_ _ _ [C] Een zeemanshaar kroeg [Cm] _ alleen [G] onder wijde _ oceaan.
En [C] van [D] beloften aan de [G]
[D] wal, [C] daar [D] denkt [G] de zeeman niet meer aan.
[Gb] Ach [D] [G] waarom gaan wij _ voorgoed [A] van elkaar? _ _
_ _ Blijf [D] ik _ alleen _ [C] [D] in het [G] leven staan. _
_ [Eb] _ _ _ _ [Abm] En snikkend aan de [Eb] _ waterkant, _ met groef ogen [Abm] rood _ omrand.
Zat zij haar levensdroom [Eb] _ _ [Dbm] verdwijnen, voorgoed naar het verre vreemde [Ab] land.
[Abm] Zo brak het [Eb] noodlot met _ _ ruug, haar mooie [Abm] sprookje van geluk.
_ En starend in het [Dbm] grijs verschiep, zong zij [Abm] heel zacht het hem [Eb] haar droeven vast.
[Ab] Schatje, ach [Eb] [Ab] waarom gaan wij _ [Db] voorgoed [Ab] van [Bb] elkaar? _ _ _
_ Jij weet [Eb] niet hoe ik [Bbm] in [Ab] stilte _ _ lijk, [Abm] want [Eb] in [Ab] mijn leven komt nooit meer [Bb] een ander. _
_ En ik [Eb] blijf [Db] hier [Eb] _
_ in [Ab] _ _ _ eenzaamheid.
_ _ _ [Db] Een zeemanshaar kroeg [Dbm] alleen onder [Ab] wijde _ _ oceaan.
En van [Eb] beloften aan de wal, _ [Ab] daar denkt de zeeman niet meer aan.
[Abm] Ach [Eb] [Ab] waarom gaan wij _ voorgoed van [Bb] elkaar? _ _
Anders blijf ik [Eb] _ alleen _ _ in het [Abm] [Ab] leven staan. _ _ _
_ [Ab] _ _ _ _ _ _ _
_ _ _ _ _ _ _ [N] _